Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht

Astrid Dewancker
Aloys Vonckx
Marieke Maerevoet
Jan Van Gompel
Geert Viaene
Norbert De Meyer

Astrid Dewancker

Van liefde en leed niet los.

Amalgaam van onze sterrenbeelden kreeft
en waterman. Zo klonk ons verbond.
Twee hazelaars vroeg in bloei buiten de wereld.
Onze tongen vatten vuur.
Wij proefden elkaars bloed. Werden verslaafd

zowel aan het rauwe als aan het zoete.
Schokkend beet de lust zich in ons vast.
Omdat het woord geen vlees werd was er alleen ons.
Jij droeg mijn wonden. Te laat leerde ik die van jou.
De tijd splijt vooruit.

Nu zijn alle kamers leeg. Zacht valt de deur
van het huis in haar slot. We sluipen de stad niet uit.
We vertrekken. Wie omkijkt wordt gezien.

Aloys Vonckx

Vuurwerk

we hebben ons best gedaan
alles staat zoals het staat op p. 35
de orchidee past perfect in zijn pot
geluk heeft genoeg aan een vorm

parels barsten in de glazen
in onze ogen krijgt leegte een blik
en onder onze drogen tongen
planten kakkerlakken zich voort.

we tellen af, dat is hier mode
we overladen elkaar met kussen
en als wij onze wensen afsteken
ruikt het heelal naar plastiek

Leegte kan je uitdrukken in kilogram

ik mis de stiltes
waarin onze stiltes ontbreken

toen ik het schaamhaartje op mijn kussen vond
dat ik van je onderlip plukte, bewoog ik als een slak
waarop een korrel zeezout valt

soms blijft er iets hangen dat niets betekent

je moet vooruit kijken, ook dat zei je
en zwaaide me uit met beide armen
die bewogen als ruitenwissers

met de jaren verleer je veel
zoals welk hulpwerkwoord te gebruiken
in een voltooid verleden tijd

Marieke Maerevoet

Eerste lezing

Tussen schroom en verlangen,
wandel ik je voortuin in.
Ik hoef niets te vragen,
de poort staat wagenwijd.

Nauwelijks stap ik weifelend,
haast ingetogen, de drempel
van je hoge woning over
of bronzen bekkens klinken,

paukenslagen zinderen na,
de zon begint haar steile klim
naar schitterend middaglicht,
de zomer zeilt in wit.

Ik zoek je voorraadkelder niet,
wil geen dromen achterna.
Ik herhaal vergeefs dat eerste
dat prille binnengaan.

Later zal ik de barsten zien
de laag onder de hinderlaag,
leven met bepleistering.
Ik laat de eerste lezing gaaf.

Jan Van Gompel

de therapeute

u omzeilt de kwestie, mevrouw,
alleen een meesteres in het sussen
neemt tederheid in de mond,
als voor bejaarden bent u gul met aalmoezen.

meent u dat ik mijn lust zal versnijden?
u vergist zich, deze essentie laat zich
niet kisten. mijn lid is dood, mevrouw,
dit verwenste lichaam onbemand.

Geert Viaene

De queeste houdt niet op

Het begon toen we verslingerd waren
aan fopspenen met een rubbersmaak.

De tempels bevonden zich dichterbij.
Vingers graaiden naar de moederblik.

Slaap maar, hoor ik haar nog zeggen.
Met de ogen dicht voelt het tandvlees

geen verschil tussen plastic en nippel.
De zoete geur zoek je op, de warmte.

In chocolademelk met honingwentel-
teefjes vind je troost. Voor het eerst

gluren we naar vrouwentepels op tv
in De teleurgang van de waterhoek.

Het is wachten op handjesvol satijn
in de plooien in eenpersoonslakens

die je deelt met de gekke studente
die je te mannelijk vindt, een wilde.

De oncoloog ontboezemt beelden
uit je jeugd waar jij niet aan bloot-

stond, nooit wilde aan blootstaan
tot ze zei, wil jij de wonde wassen.

Norbert De Meyer

te laat

ze vulde haar huis met woorden
en koffiekoeken na vervaldatum.
alles versteend en onaangetast
zodat haar leven eindeloos leek.

de burendraad weggeteerd
tussen verlaten tuinen.
uitgeleefd uitgekleed roerloosheid
die zelfs vogels mijden.

kilte kroop de muren op
dreef behangnaden uiteen.
het skelet te koop waarin
alleen de sleutel droog klikte.

ze dooft langzaam onherkenbaar ergens
als een weggeslopen schaduw.