Geert Viaene
Norbert De Meyer
Bert Struyvé
Edward Hoornaert
Philippe Jacobs
Eslem Sarjeh
Hans Van Miegelbeek
Jana Arns
Leen Pil
Christine Van den Hove
Ward Mertens
Kobe Michiels
Marieke Maerevoet
Hannes Van Huyck
Thomas J. Martin
Astrid Arns
Kris De Lameillieure

Geert Viaene

Verder heb ik niet te klagen

Er woonde een kleine kever
in de borst van mijn moeder.

Hij trippelt nog steeds zacht
over mijn arm voor ik inslaap.

Zijn gouden glans dringt door
mijn in het rond dolende ogen.

Hij spreidt zijn vleugels, blinkt
ze op met zijn korte voorpoten,

buigt onophoudelijk zijn kop,
maar weigert op te vliegen.

Waarom woonde hij in haar
en wat voert hij in het schild.

Norbert De Meyer

oneens

dat we zo misnoegd kunnen zijn
dat we een andere taal spreken
alsof we elkaar nooit hebben gekend
onze stem door vreemden gehackt

ons gezicht kordaat vol spijkers
waaraan zelfs het licht zich schramt
hoe pakken we de draad weer op

kunnen we de woorden ontknopen of
horen ze hier als luchtjes in andermans huis
slaan onze tongen in vertwijfelde onzin
nukkig zoals een hond aan de leiband

schoorvoetend was daar jouw grimlach weer
alsof je net de laatste bladzijde
van een vervelend boek had gelezen

Bert Struyvé

De zeearm

taaie laarzen benen zich
een weg alsof iemand rijen zeekraal heeft gezaaid
alsof een visserman zijn netten ergens is vergeten

waar je arm reikt
naar de opgaande zon boven het slik
gedompeld in aanwakkerend licht

je graaft 's nachts met je nagels in het natte zand
je laat het uitdruipen

want je verzamelt het overbodige
brengt het tweedehands terug aan wal

maar de zee staat op scherp
en wenkt

naar het terras waar het op dit uur ruikt
naar zout
waar nu nog geen zoete zinnen verwaaien
over tij en ontij

je bestaan is op deining gebouwd

Edward Hoornaert

Horror vacui

nu al zo goed als stil komen te liggen
de vraag waarop het antwoord wacht
wordt niet opnieuw gesteld – is taal een toestel
om een vloed aan woorden te voorkomen?

het gesprek wordt andermaal leeggepompt
zinkt lispelend weg in ondergrondse stilte

een grot houdt zich het recht voor niet te spreken
het kind in ons dat bedelt gaat vanzelf ook weg

***

Amplitude

soms is de zee een voortbewegen
soms is de zee terugkeren naar af

als iemand er de kans toe zag:
zou hij de schommeling bevriezen
in de wanhoop van een ogenblik of het water
eindeloos ver het land inwiegen

zou hij schaamteloos een kind de weg vragen naar het graf
of van een vreemde het kasteel bewonen
als een immer graag geziene gast

Philippe Jacobs

U komt naar mij toe.
U weet hoe dat moet.

U komt naar mij toe.
U weet niet hoe het verder moet.

U hoopt dat ik u helpen kan
zonder dat u het vragen moet.

U bent een heer van de wereld,
onder de huid schaamt u zich.

Laten wij koffie drinken, zwart.
Al mijn aandacht schenk ik u.

Zonder aarzeling vult u mij
met al uw leegte.

Omstandig verstopt de stilte zich
in een plooi:

Wat u van mij verwachten kan,
of een hypothese helder wordt,

of ik een lijn zie in de grafiek
van uw leven. Of ik u begrijp.

In uw zelfgebouwde hut in het bos
had u geen uitzicht meer.

U hebt zich neergelegd bij de feiten.
Onderkoeld werd u teruggevonden.

U komt nu naar mij toe.
U prijst de koffie.

U komt naar mij toe.
U monstert mijn blik.

Tergend traag ontplooit zich een stilte.

Uw dochter maakt zich zorgen.

***

Recht

Uitgestrekt ligt de werkelijkheid
op het strand. Zij weet van geen begin,
zij weet van geen einde.
Elke dag ruilt ze haar naam.

Naakt in haar zandbed wacht ze
op vloed. Zij weet van geen afkeer,
zij weet van geen voorkeur.

Een oordeel wordt week in haar flank.
Een gerucht fladdert met ragfijne vleugels
naar een voorbije toekomst.

Heen en weer loop ik met ladder en meetlat
op zoek naar de juiste invalshoek.

De waarheid is eenzaam.

Eslem Sarjeh

Quid est veritas

De kerkklokken liggen uitgestrooid
als kiezelstenen
maar niemand die de weg terugvindt

Ik neem een gesluierde vrouw waar
en eigen me haar zekerheid toe

In één beweging draai ik mijn auto
voorbij het basketbalveld

Hans Van Miegelbeek

Duurzaam

Hij wacht op zijn geweten zoals op een trein.
De komst is laat en de opstap prijzig.

Nog wat stram in de start gaat hij mee uit fatsoen voor de kinderen.
De landschappen van hun dromen zijn immers groen.

Op zijn rekening loopt hun leven, soms in het rood.
Zij mogen mee om aan kleur te winnen.

Het is waggelen over wissels, foute sporen verlaten,
de rugzak vullen voor hun deel van de reis.

De rails, waar morgen over glijdt, brengen hen naar zijn laatste halte.
Waar hij uitstapt sporen zij verder.

Jana Arns

In het land van opwaaiend zand
worden geen kastelen uit emmers getoverd.

Er staan tentenkampen,
piketten worden de huid ingeslagen.

Kinderen spelen mikado met lijken,
wie nog beweegt is evenzeer verloren.

Alles ligt altijd opgebroken, niets
of niemand past nog in elkaar.

Op deze achtergrond van terreur,
leert men zwemmen, nieuw land tegemoet.

Wie mag blijven, wordt opgeknapt, geduid.
waar er nog een hek was om overheen te klimmen,

wordt nu alles keurig geregeld.
Tot de uitwijzing toe.

Leen Pil

VERDER

hij steekt het afscheid in zijn binnenzak
na uren oud gebruik
en buigt het hoofd nog even
aanvaardt de druppel honing en het wilde blad
en stapt dan rugwaarts
weer naar buiten naar het pad

de stokken neemt hij aan
hij mag niet blijven steken
hij laat het huis weer gaan
en trekt een dagtocht lang
met het geheugen van de vreemde

Christine Van den Hove

Rapunzel

Nooit heb ik lang haar gehad
Het was onpraktisch zei mijn moeder
Ze had een punt
Ik hield niet van de kam

Het mocht toen ik een meisje werd
Het duurde lang
Het was niet in de mode

Het lukte ook niet toen ik groter was
Altijd dat zoeken
naar een betere omlijsting
van een alledaags gezicht

Nu is het te laat
Wat nog wil groeien kroest
grijs en onhandelbaar
Het staat me niet

Spijt zal ik hebben op mijn sterfbed
Dat ik nooit een dot of een chignon heb mogen dragen
of een vlecht langs een kant
lang genoeg om uit te hangen

uit een torenkamer
en een minnaar te ontvangen
Hij zou naar boven klimmen
mij een tweeling maken

Spijt zal ik hebben op mijn sterfbed
dat ik geen tweeling heb
zelfs geen eenling
dat ik door toedoen van mijn moeder
niet lang en gelukkig ben

Ward Mertens

Een mogelijke meermin

bij Portrait of a lady in white (1930), schilderij van Frida Kahlo

Het losrukken van linten is verboden
Het sluiten van gordijnen evenzeer

Aan bloemen wordt niet geraakt
Blijf aan deze kant van de reling

Het is mogelijk dat ze lacht
Een maagd met rode lippenstift

Op haar schoot ligt een vin van steen
De strik om haar middel aarzelt

Kobe Michiels

In de regen kan ik stromen als een waterglijbaan
Ik kan zinken in het water tot men mij niet meer ziet

met mijn blote voeten in het gras
kan ik zomaar tranen laten rollen

In de regen kan ik liegen tegen de wolken
of mistig hopen op de zon

ik kan vurige vrouwen kussen
en drijven op geluk

In de regen kan ik schuilen
zonder te vergeten

Marieke Maerevoet

Schaarste

Er zwermen woorden uit zijn hoofd,
het is de schaarste die hij vreest.
Rusteloos telt hij de overblijvers,
puzzelt ze steeds opnieuw bijeen.

Hij krijgt ze niet aan het zingen,
de klank stokt in hun keel.
Van de trouwste die nog blijven,
stelt slechts een handvol zich teweer

tegen het wissen van de contouren,
tegen de inkt die verbleekt.
Ze buigen, moeten zich overgeven.
Er dwarrelen overal snippers neer.

***

er wordt weer gefietst op het pad naast
de spoorweg. stemmen krijgen helderder
klank. bermen schemeren elke dag groener
en straks staat de meidoorn in blad.

licht opent de dagen vroeger, maakt milder,
blijft later. de koekoek roept vanop over-
oever. onweerstaanbaar echoot
de lente over het water.

kerselaars vouwen hun bloesems open,
wit tegen de onweerslucht van april.
geen pijn is ooit mooier
dan de hemel zo vergankelijk zien.

Hannes Van Huyck

De sleur van de rede

lees en herlees mijn neef
zoon van de rede
kauw en herkauw tot moes
het grijze papier in mijn tas

prop je oren vol stro
klap je hand dicht als een steen
vecht door de ruit in de modder
tot je verdrinkt in het gras

beneden zal niemand je vinden
je oog is daarvoor veel te klein
m'n broer heeft zichzelf ooit verzonnen
je vader zat nooit in mijn klas

ik leef
ben geen boek in een kast
heen en weer ging het oordeel
en ik die verder las

Thomas J. Martin

REGAIN INNOCENCE

maar
de stilte
en de spiegel en
het glas water op de tafel
zij zijn niet onuitstaanbaar
zolang mijn hand
weet hoe zij ze
verbrijzelen
moet

Astrid Arns

Ontheemden

Ik voel nog hoe het vroeger was.
Gekroonde doden en een kring die ons omsloot.
En wij ontheemden liepen zij aan zij,
wij schoven voet per voet en kregen dan hun zegen.

Zij waren nog en waren ook geweest.
Gebukte zielen met een afgewende kop.
Zij schreeuwden scheuren in de nacht in krukkentaal,
er werd op hen gewacht.

We wisten niets, niet waar ze waren
of vanwaar ze kwamen .
Zij waren marmerblanke vreemde webben in ons hoofd.

Kris De Lameillieure

Kussen.

Het is winter in april en de avond landt.
Op de rasterdraad rond het kerkhof waken
duiven in gezwollen lijven. Gebogen kopjes

in een warme pluimenkraag. Naakte kruisen
wijzen waar zerken nu ontbreken. Er liggen
uitgebloeide stukjes, resten van een brief.

Straks stoppen we de doden nog onder
een deken van arduin. Er is geen kussen
voor de lange nacht.

***

Klaproos.

Er groeit een klaproos tussen de keien
van de oprit. Dit is een dag om te wachten

op wat niet komt : regen van november,
het graf dat openrolt, een oude moeder

die niet voorbijgaat. Wij kijken omhoog,
zien tekeningen in wolken verdwijnen.

Dit is levensecht. We dreigen te geloven
maar er is wat altijd blijft. Onder de grond

kiemt het zaad vol kracht. Wij zijn pioniers
langs spoordijken en over zandvlaktes.