Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht

Hans van Miegelbeek
Paul Bezembinder
Norbert De Meyer
Nicole Honneff
Leen Pil
Nellie Meijnikman
Jana Arns 
Wim Vandeleene
Ann Dewulf
Elle Werners
Piet Deryckere
Monique Bol
Wouter Veldboer
Jan de Bruyn
Ward Mertens
Paul Soete 
Gerard Scharn
Thomas J. Martin
Geert Viaene
Annelies van Dijck  
Kris De Lameillieure
Jan Dullemond
Bert Struyvé
Mia De keersmaecker

Hans van Miegelbeek

Terreuralarm


Een blad van de krant van gisteren
verwaait, kleeft even tegen tralies,
gesloten deuren, zijn bottines.

Hij duwt zijn sigaret uit in oude woorden,
staart naar het uitzicht van straks,
maar ook naar mooie Veerle.

Veerle zit alleen op dit terras.
Zij leest geen krant, nipt en knipoogt.
Ze hebben de straat voor zich.
 


Warm en koud in café De Wan
(Gents café)

Zij, Juanita, jong Spaans bloed,
hij, Pierre, West-Vlaamse klei,
staren elk aan eigen tafel.

Stoelen, glazen en zoekende woorden,
zij schuiven naar elkaar.
De eerste glimlach wordt gedeeld.
Ze bestellen tapas en dromen.



Een deur zwaait, een koude wind stoort.
De trouwring blinkt aan de hand die opent.
De schaduw van de drager valt over tafel.
Tongen krullen tot vreemd.

In één schok blijkt zoet zuur.
Zij, kort van rok, verlaat het café.

Hij, verslikkend in te veel,
verwacht een dubbele afrekening.

Paul Bezembinder

Ex Ponto


Mijn lief, ik koos ervoor om door te gaan,
de kamer nam ik onlangs in gebruik;
er wordt hier nog gewoon aan rijm gedaan,
en water drinkt men rechtstreeks uit de kruik.

Ben niet echt aangekomen onderweg,
het vele fastfood heb ik laten staan;
de wind verwaait gefluister in de heg
en voert de geur van oleanders aan.

Als ik mij hier te ruste heb gelegd,
en regen 's nachts de waarheid openbaart,
и музыка и слово zogezegd,
dan weet ik wel: ik heb fortuin vergaard.

Dus zeg maar tegen Messalien, die slet,
dat ik hier alles krijg wat ik verdien;
want zacht als jonge meisjes is mijn bed
en balsem voor mijn ziel de brise marine.
Norbert De Meyer

HELAAS


Je hebt het einde van de dag niet gehaald,
de bomen vatten vuur
en de vogels te moe om te vliegen,
de jaren stierven, voor lege treinen

stonden de seinen op rood
onder buigende takken, ziedend
waaierden regen en wind
jouw woorden in vormeloze spinsels.

Alles leek veraf en dichtbij,
de brieven die nooit aankwamen
de boeken met geklonterde zinnen
die ik niet begreep en liefhad.

De stad een oeverloze haven,
kolkend en spetterend in vertier
tot je er plots niet langer was,
de nacht verkruimelde volmaakt,
bijna.
Nicole Honneff

De tegenvoeter

 

Aan de andere kant sta jij.
Landen die ons scheiden.
Onoverbrugbare oceanen
en toch …
zet ik een pas naar voren,
zet jij er een naar achteren.
In dezelfde cadans bewegen
we onbewust voort
en daarmee houden we de wereld in balans.
We laten geen kier voor verandering open.
Geen zucht voor de wind.
Niets kan ons doen kiepen.
Dat staat vast.
Leen Pil

Verregaand nu 

Er is iets met ons. We gebruiken je als paspop voor onze
vermommingen, we kopiëren je wandelstijl, daarna kruipen
we het podium op. We leggen het matje klaar dat zo meteen
onder het hoofd gaat. Onze specialiteit is op het hoofd rond-
draaien. Een spel met energie.

Je moet in vorm zijn. Wie niet in vorm is, wordt gebroken.
We werken tot we het ritme vinden en in dat ritme denken
we na. Wanneer we stoppen, staan we geen meter verder
maar we zijn even helemaal alleen geweest.
Nellie Meijnikman

de opdracht

we zitten in de klas
strijken met lange halen nat in nat
van links naar rechts
blauw en bijna zwart

tot de koude droogt
wit glaceert op donker ijs
bellen lucht blaast
onder de ijzers van een schaatser

maar ik denk erover
om kopje onder te gaan
aan de andere kant van de wereld
in een kalme zee

Jana Arns


Fase 2

In deze straat met doodlopende huizen,
scheurt een man herinneringen van zijn kalender.
Hij doet dit meermaals per dag,


meermaals per dag.
Hij ligt als een bladwijzer tussen zijn verhalen,
maar kan de leesbril nergens vinden.

Ook zijn woonst wordt zwaarder met de jaren.
Hij heeft kinderen bijgebouwd.
Die maken veel oppervlakte.

Ze hoesten dokers op. Naaien zijn hiaten dicht.
Houden hun witte jassen altijd aan.
Het tocht in het verleden.

Vaak staat een antiekmarkt op de planning.
Hij hoeft er het huis niet voor uit.
De hometrainer verplaatst hem.

Fase 2 bis

Elke dag komen zij dichter
tot elkaar in Verweggistan.

Dit koppel, de diamanten
uit haar huwelijk, in zijn kluis.

De code vergeten. Of hoe zestig jaar
wordt samengevat in één vraag

over getallen.
Aan de muur hangen de kinderen

met een lach omhoog.
Ze bellen regelmatig hun leeftijden door.

Maar hij speelt niet met de lotto.
Het antwoordapparaat stroomt

steeds vaker over.
Dat er dan stemmen opgaan

en zij deze terugplaatst
in zijn hoofd.

Wim Vandeleene

AMBER

ooit, eeuwen maal eeuwen terug
droop de hars uit de wonde van de den

de drop was een kooi voor de mier
een schild tegen de kaken van de kever

het kwam uit de grond in de ijstijd
spoelde ergens aan, waar ik hem nu vind

ik wrijf de steen langs je vacht, laad hem op
klem hem in de vuist, hij heelt mijn bast

ik zal meer hars, meer stenen oogsten
die ik polijst tot kralen voor haar snoer
knopen voor de mantel waarin ze vlucht
voor de honger van mijn handen


TOAST


wie telt dommelt in
we vieren geen getal
maar laat ons even in de waan
dat vergaan louter wegcijferen is

neem de som van de jaren. trek daar deze dag van af
houd en rek die. proef de tel, het genot van een truffel
met de tol - de munt die je naar de veerman draagt -
red je nog even je vel. meer kan je niet verwachten


je scheurt de afspraken uit de kalender
we heffen de kelk en klinken op later
die ene klare noot van glas tegen glas
het is een oud geheim verbond


we nippen met een grage grijns
onze wijn klotst over jouw, over mijn rand
we weten: het is veilig. geen gif onder ons

Ann Dewulf


Risico


Ik schreef je bijna

dat ik voor het eerst
sinds toen en nadien

de plaats waar
alles en niets
vanaf het begin
een einde nam

dat ik nooit meer
door het rode licht fiets
wat zal je opgelucht zijn.

Ik ook want ik had
het je bijna geschreven.

Elle Werners


FILM
 
 
alsof alles het gevolg is van een misverstand
gedachten over dood, met en zonder God
ben jij er ooit geweest? een rare gedachte is dat
 
ik zag
 
een magere sjouwer met veel te grote handen
op een schaal die onhanteerbaar is
de zwaartekracht wankelde, tot bloedens toe
brokje voor brokje ingegraven in mijn broze lichaam
 
bij de nachtlamp
beefde  een web
de krukstoel was leeg
 
over de leuning hing een mini-trouwjapon
door de openstaande deur kwam iemand aangelopen
ze had haar grote zwarte map (met afvinklijst)
 
paraat
Piet Deryckere


Elkaar

ze keken naar de zee
met half gesloten ogen
zagen zij de hoop van trage schepen
ze bestudeerden de horizon
het meisje en haar oppas
zaten lange tijd onder de parasol

ze luisterden in de duinen
de geluiden waren vertrouwd
zij bleven samen en dachten
dat alles in de wereld bij elkaar hoorde
zoals het ruisen van de bomen thuis
en ook de zee

Monique Bol

botermelk
 
de ochtendzon schildert strepen
langs het vlies van ijs op botermelk
ik sleep me naar buiten, pak de fles
kijk hoe de oppervlakte treuzelt
 
tot ze smelt. de rand is geel als pis
het doet me niets. de fles aan mijn lippen
proeft het kind in mij. ik laat een boer
de hond kruipt op mijn schoot
 
zijn vacht vertedert schrale handen
troost drupt mijn ogen in. warm vult zich
mijn luier. ik schuifel door de deur
voor weer een dag - als alle andere

Wouter Veldboer


(G)RAZENDE WOLVEN

door meer dan alleen
wol geverfd
wolf geworden

eenmaal beland
onder schapen
is het moeilijk

tanden in de bek te houden
ook al voeden we ze braaf
water loopt

in een universele taal
klinkt de wens
om meer dan alleen

gras


Jan de Bruyn


manitoe



Er verschuift iets
het verschuiven zelf is op niets gestoeld
er is enkel het verschuiven

in het voorbijgaan zoekt men
zonder echt te zoeken naar fossielen
een ertsader een druppel tegen een ruit

diep in de taklamakan
is een mummie met zilveren enkelbanden
bloot gewaaid maar de wind is
om zijn as gedraaid

men tracht détails die oplichten
terug voor de geest te halen

de hersenen kraken niet ze bloeden
onherroepelijk verloren
als gensters boven een nachtelijk vuur

de grote manitoe
is een oehoe

Ward Mertens

solomon’s song


iemand roept een nummer af
iemand duwt je in een bad
iemand brandt een kaars
de kip wordt droog geplukt
de kam aan een balk genageld

iemand schrobt je vlees met citroenen
iemand maant je aan niet zo te schreeuwen
je hebt dit zelf gewild
je krimpt minder snel dan verwacht

iemand kneedt iets uit was
iemand plakt er veren op vast
iemand tilt je uit het bad en begint je af te drogen

een man met een kroon verklaart
dat het doek weldra een engel baart

Paul Soete


VERSCHILLENDE GRADATIES VAN ZEEËN EN WOLKEN
I. DE KLEUR VAN DE HEMEL VERANDERT ZIENDEROGEN

“Daarom hielden al diegenen die verkeerd liefhadden in de liefde hun ogen gesloten.”,
W.G.Sebald

Van iemand weglopen kan alleen, als de ander niet gaat lopen.
Korte blindheid. Daarna blijf je zitten kijken naar een glazen fles,
die hoewel van glas niet breekt. Tenzij in de branding van je twijfel.

Een taxusstruik groeit zo, dat ze vergeet te sterven. Stollende kleinzerigheid.
Dan maar de hemelzee indrinken.

Wolken die elkaar zien, gaan in elkaar over. Wachten in een winter aanzienlijk
langer op de zonnestorm.

Onder donker, boven licht.


II. WAAROM WE NAAR DE HEMEL KIJKEN ALS HET REGENT

“I saw my life branching out before me like the green fig-tree in the story.”
Sylvia Plath, The Bell Jar

Over het raam komt een vernis te liggen. De straat wordt grensland
van regen. Eb en vloed van auto`s licht op, houdt aan. Een boom kleurt
tweedehands en naamloos.

Afstand wordt mompelend intiem. Zet ramen open. Geur van kinderkopjes,
smeltend gras. Wind legt knopen in het stof. Alles mag binnenkijken -
ook rood en violet en waterdruppels.

De iris van de zon in een ademafdruk op jouw glas.
Wat zeeën bindt aan stromingen, vogels naar het hart van wolken roept
en takken hecht aan vruchten,

de regenboom aanjaagt die de wereld ophoudt.

Gerard Scharn


dit moet de oermoeder zijn

zij staat aan het roer van vikingschepen
de cheerleader de venus van willendorf
begeerd door de kapers van cap gris nez

bezongen door bard en skald in poëzie
en proza zwemt zij met orka's en dolfijnen
door de golfstroom gedreven

boegbeeld op klippers en fregatten
wordt zij keer op keer herboren
herrijzend uit schuim en as

zij is een simonsdochter een moeder
cúruisce een wandelend vat vol liefde
een wonderdoende vakkenvulster

haar boezem een bordes waaronder
de daklozen van de wereld schuilen
haar schoot een bron van eindeloos leven


de vrouw op het plein

gekleed in theelood en grof linnen
versierd met het vierdaagse kruis
loopt zij met poppen op het plein

de vrouw van orgeldraaiers turfschippers
het lief van matrozen op de wilde vaart
de troshoer van de bereden artillerie

zij kent de stegen van de stad
de nachtopvang een leeg perron
het voorgeborchte van de hel

voor wie het horen wil heeft zij een lied


Thomas J. Martin

BEDROG


in het dichter komen
het bedrog ontdekken:
harige tentakels bekruipen
de stam om boven tussen dorre takken
leventje te spelen


Geert Viaene


Een staalkaart voor niet te harden narigheid


De kleine jongen die zich naast zijn moeder wurmt
onder het witte laken dat zelfs haar gezicht bedekt.

Hij verstopt zich onder haar vleugels. Haar pluimen
voelen aan als afgebroken ijs. Messcherpe scharen

van een schorpioen snijden in zijn vel.
Hij laat niet los, likt de wonden. Het geronnen bloed

bewijst dat mocht de pijn verdwijnen het gezwollen
beest niet genezen kan, maar hij legt zich niet neer

bij de feiten. Wie heeft deze ziekte uitgevonden en
waarom kiest dit dier voor haar en nooit voor hem.

 



voor als het zover komt

begraaft zij de ringen in een bokaal onder de grond
in zand zachter dan fris gewassen meisjesharen
voor als het zover komt ligt de schaar klaar

dan knipt zij de ster weg uit haar hemd

haar huis staat te midden een zonnebloemveld
omsingeld door een leger sneeuwwitte lakens
die opgewonden wapperen aan de wasdraad

schoendozen op elkaar gestapeld

de vreemdeling verzamelt schrammen,
vlekken, een sprinkhaan in een amulet,
wij staan naast elkaar, laten ons vallen

als het zover komt strooien


zij kalk over de massa opgezwollen,
stinkend vlees, wij houden ons voor
dood tot zij verdwijnen, nachtzwart


zijn hun ogen en hun laarzen


blinken en als het zover komt
dan lezen wij opnieuw
de liefdesbrief die zij niet schreef

Annelies van Dijk

Het begin

Als een appel die rijpt, even
trilt in de wind en dan valt:
zo mag het gebeuren.

Je vader staat klaar, de armen
open als een mand om in thuis te komen.
Ik, de tak die je bent ontgroeid,

beweeg nog even na, spreid
mijn bladeren voor je uit als nest.

Ik geef je de zaden mee voor later.

Kris De Lameillieure


Ongehoord.


Elke dag groet ik je van ’s morgens vroeg.
Ik kruis het brood. Op de tafel ligt een mat
te veel. De hemel botst tegen het plafond.

Stof valt. Ik kijk naar jou maar jij ziet mij niet
door het arduin. Je slaat je ogen neer en mij.
Wij zijn min en meer in blauw verkalkt.

Ik ben verblind. Het verandert niet. Meer
en meer vertraagt de dag. Nu ben jij weg
in kleuren. Ze zijn gewikkeld in je resten.

Ik hoor je niet. Onderweg ben ik je stem
verloren. Het is ongehoord, zo akelig
stil. Er is geen klank. Er is geen kleur.

Jan Dullemond

Huwelijksportret
 
Zie ze daar zitten, de Archeologen,
met zijn tweeën aan het eind van een tijd,
 
zie hoe zij op hun huwelijksportret
poseren als twee mensen op hun best.
 
Zo vertrouwd is het beeld waarmee zij
denken te belichamen wat hen bindt:
 
zie hoe de ovaal van hun hoofd volmaakt
gezichtloos kan zijn, en klassiek van vorm,
 
niets verraadt wie hij is, of zij, alleen
een lichte neiging houdt hen bij elkaar
 
en zijn hand op haar schouder vanzelfsprekend,
dat gebaar is helder als een antwoord.
 
Voor de gelegenheid zijn ze gehuld
in voorbeeldige klassieke gewaden,
 
haar purperen kleed plooit zich om haar heen,
zijn witte tunica geeft hem gezag;
 
in hun dubbelrol van archeoloog
en eega spreken ze tot de verbeelding.
 
Hun huwelijk zal hen bewaren voor
de vormloze eenzaamheid, voor een tijd
 
van niets; zie dus de tempel voor haar hart,
een dichtgemetselde spelonk daarachter,
 
een verbrokkelde zuil tussen de rotsen,
en hij: aquaduct, fronton, zuil, wit huis;
 
zie ook dat haar oudheid meer kleur laat zien
dan zijn wit-marmeren interpretatie.
 
Zie hoe de tijd een rol speelt in hun werk
tot ook zij uit zullen monden in niets
 
en zie de liefde van een klassiek soort,
wat zij opdolven was de vorm, niet meer,
 
waar mensen voor stierven, waar zij voor leefden;
wat hen rest na het werk is slechts geluk.

Bert Struyvé


Als een vis op het droge


Je huid schuurde ruw van gedroogd vet. Je zwom
de vrije slag alleen, snuivend in het hoge gras en
bij de rugslag rookte je een verse halm als sigaret. 

Je liet je niet schaken in een leefnet, je deed het niet.
Je zweeg. Je stokte, keer op keer. Je dacht
dat je niemand was, als niemand je spontaan zou haken.

Je zoog in je droomwens zuurstof in bellen naar binnen, 
in de mooiste kleuren van teugelloze kleding.
Het zwierde en ontsteeg op de weegschaal je gewicht.


Mia De keersmaecker 


Zwijgen

Mist vlecht zich tussen de twijgen
een stam vol groeven, barsten en eelt
op het water zijn bevroren spiegelbeeld
in de winter staat de wilg te zwijgen