Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht

SEPTEMBER 2016

Marieke Maerevoet
Robin Hutse
Gerard Scharn
Thomas J. Martin
Wim Vandeleene
Erna Schelstraete
Liesbeth Aerts
Geert Viaene
Ann Dewulf
Tom Driesen
Truus Roeygens
Elsje Borms
Bert Struyvé
Paul Soete
Kris De Lameillieure
Sascha Beernaert
Esther Habers
Tania Verhelst

Marieke Maerevoet

 

ROME

Hoewel het niet kan, vormt de tijd zich om tot plaats
waar ik eeuwen terug mag gaan, sporen zoeken,
voor het Colosseum staan en plots begrijpen
hoe door de kokers naar schaduw te kijken,
een moment halt houden aan de Senaat,

horen hoe Marcus Antonius lafheid verslaat, tekens zien
op oude stenen, het pantheon binnentreden en later
de tuin waar Vestaalse maagden het hoofd verloren
en rozen nu over het Atrium waken.

Ik tel de bruggen over de rivier, omarm deze eeuwige stad
en stel naast het wonder van haar schoonheid
de schaamte vast van de donkere mens
die ons op pleinen en in straten na
moet lopen met het koele water

en vraag me af: hadden de musea hier nu eens vol
ebbenhouten beelden gestaan, wie zou dan
wie op pleinen en in straten
het koele water nadragen.

Robin Hutse

 

I. zomerfilm

je staat onder mijn oppervlak
als een school vissen
monddood

in mijn zomer als
een jongetje dat een balletje hooghoudt
in de voortuin

ik vroeg mijn moeder wat is verdriet
dat is de vezels tellen
in de kleedjes van de meisjes

het is hun blond dat in je bloed rijst
dat je ijzer wak maakt

op een manier houden we allemaal
een balletje hoog

 

II. lament

lauw waait het binnen
vanuit donker gewas, verticale stilte
staat diep in het zilt van
mijn huis

likt de bramen in mijn vel
klinkt op dekschilden van licht en water of
het dier dat rust in de hagen
onder het witte zeil

waarin je heupen vouwen trokken
als hortend vlees, een tango wekt

drie honden in mij
hun staarten vergroeid

Gerard Scharn

 

mijn straat

ik woon tussen ufologen
sterrenwichelaars en maanzieken
een jezusfreak en voddenman
het paard van de schillenboer
en een oude hond op drie poten

het kind van de buurman noemt
mij ziek want ik heb vogels
in mijn hoofd en zij ziet raven
op mijn schouders gaan en komen
zij is halfwees en zelf ziek en zwanger
nadat haar moeder werd gekeeld
slaapt zij bij haar vader

ik groet en knik en zwaai naar
ufoloog en jezusfreak geef het
paard wat haver aai een hond
op drie poten en begraaf
in de tuin een vroeggeboorte
die ik vond bij het grofvuil

 

honden niet welkom


zij houdt van de schrijver pulp rood
en zijn boeken over liefde en verdriet
het argot van verslaafden en de groene fee
de taal van slagers in de hallen
het latijn van christelijke vissers

zij houdt van mij
en van mijn vreemde woorden
opgezocht in oude boeken
over kaapvaart en komkommertijd

wij houden van elkaar maar vooral van katten

Thomas J. Martin

 

WORDT VERVOLGD

ze maakten god die ze vergaten
om zelf god te kunnen zijn, hun
mensenwetten op zijn tong leggend

hij wierp een verdedigingswal uit lijken op
en zat als een spin in zijn web,
commandeerde een dodenleger

werd zo groot als een olifantenwijfje
en zette zijn slagtanden in al
wat hem voor de poten kwam

maar tussen de schedelpiramides en de stilte
krioelden ongedierte en woorden en algauw
krioelde de angst ook in zijn hoofd
en zijn gedachten vielen uiteen
en zijn reuzenlijf viel uiteen
in miljoenen mieren

Wim Vandeleene

 

MODDER

op de bodem van de poel
liggen de botten van een narcist
en een kikker in zijn winterslaap

ik baad in de modder als het vel jeukt
ver van marmer en koperen kranen

de goudzoeker bleef er in steken. benen in de lucht
in de modder haalt hij adem. het stilt zijn koorts

soms draag je een masker van modder
zo kan je als blikvanger naamloos door de straten
als je jouw gezicht wast ontdek je een rimpel

je ploft er een steen in als je scheldt
de modder spat op mijn mond en mijn oren
doofstom haal ik de schouders op

ik gooi de modder naar een wolk als god ons hindert
met het varken woel ik er in. het maakt me vrij en rein

Erna Schelstraete

 

Acrobate

Haar ranke lijf schrijft dromen, lucht
houdt de adem in, reikt het touw aan,
de gestrekte stok, leesteken
dat haar lichaam vastmaakt
aan haar gedachten.

Ze grijpt, draait, kantelt,
gewichtloos vertelt ze haar verhaal
in lussen van hoofdletters
schoonschrift tussen de lijnen
kleurt ze haar kleine heelal.

Beneden wacht een vangnet,
ogen die haar lezen,
warme handen, de grond, wie
zal het zeggen, wie kent
the end, wie weet
het halverwege?

Liesbeth Aerts

 

Een bal aan een touw

Een bal aan een touw verandert in een weggeslingerde hamer,
een langzame tredmolen in een centrifuge voor astronauten.

De jaarringen van een boom vormen wellicht de traagste centrifugale beweging.
Wat als die versnelt? Tollende boom, spaanders in het rond. Als een gesprek
dat eerst ergens omheen draait, dan uiteenspat.

Wanneer precies?

En heb ik het dan door of verlaat ik reeds molenwiekend de dampkring,
alvorens het los zijn me opvalt ?

 

Alles draait verder, ook jij

Hoe je het ook bekijkt, je kan enkel draaiend dansen, in grote of kleinere cirkels.
Balletdansers beschrijven wel eens diagonalen, maar dan al tollend om de eigen as,
of in de aanloop naar een pirouette. Alles draait, ook jij

in je bruidsjurk. Je houdt een man vast in maatpak en designer schoenen en jullie draaien rondjes in de tuin. Je steunt en zwiert afwisselend, zet je af, laat je hangen.

Je gooit je hoofd achterover en lacht. Bolle jurk, glas in de hoogte.
Klotsend ontsnapt de inhoud over de rand.

Geert Viaene

 

DE MAAN STAAT IN EEN HOEK (VAN 5,14°)

de maan drijft in een mosselzwarte nacht

met je tong uit je mond prikte je de sterren
door het vilt op het blad tot op de tekentafel

in je herinnering, die inktgeur, je linkerhand
op het vloeipapier, het krassen van de pen

en de ogen van de kat die blinken als kolen

je draagt een korte broek, je bent gestraft,
zit op je knieën met je handen op je hoofd

je hart pompt zachtjesaan de drift in jou
de hoogte in, het meisje op de tekening

zit op de eerste rij, haar fraaie schoenen

glanzen op de stalen balk onder de bank
zij wippen op en neer als zij haar vinger

in de lucht steekt om de vraag te stellen
wie/wat wekt de maansverduistering op

 

GOUD DAT JE OP DE BODEM VINDT

waar komt het allemaal vandaan
wat is dit voorlopig laatste woord

dat de eigen weg inslaat, je weet
nooit wat de drijfveer is, hoe het

jou vervormt, vervreemdt, bedot
de hand van de ander schrijft dit

op, verweesd lees je wat er staat
haaks op wat jij aan je oever vindt

in alle rust sleept de vloed je mee
je laat je voeten los, zij gaan hun

eigen richting uit, in tegenstroom
je schermt je ervan af, je weert je

tevergeefs, je vraagt je af, ben je
jouw zeef geweest, heb je goed

geluisterd naar jezelf, je volgt dit
nieuwe spoor dat je verwondert

je neemt voldoende afstand van
de boord, duikt dit wilde water in

je mag wel kopje onder gaan, zo
vind je je innerlijke gouden stem

 

HOE WIJ WOLKEN KNEDEN

de zitbank aan de bron is klein
het spraakwater sijpelt traag
door lagen witte kalk, bikkel-

harde stenen splijten, lezers
zien hoe wij de letters likken
wij liggen in een hinderlaag

wij blijven verbazen, nemen
hen te grazen, wij klimmen
met vlindernetten tot boven

op de rots om uit te zoeken
waarom de wind de wolken
leidt in onze glazen handen

zij houden van de vreemde
ijzersmaak, zij brengen haar
meteen thuis als moedertaal

Ann Dewulf

 

Ledig lopen de dagen

Ledig lopen de dagen
als draden door de tijd.

We kronkelen tussen wachten en wijken.
Het licht slaapt al jaren zonder gordijnen.

Ik klim tegen de wolken in
waar het hemelsblauw me wenkt in haar web.

De twijfel zeurt als een kleuter aan mijn rokken.
Zo blijven de jaren als een cocon rond me hangen.

Ik wil vliegen en vallen maar er is geen weg terug.
Ik dood het wit met woorden.

 

Ik dans door het geluk

Ik dans door het geluk
dat krast als een aria van Bach.

Het teveel dat samenvalt met
dat kuiltje naast je glimlach.

Jouw hals die langzaam
wegdraait als een oogopslag.

Ik scheur de kalenderblaadjes
als verzen van me af
in de waan dat je verder van me afglijdt.

Tom Driesen

 


1
Niet alles wat we doen is realistisch
we bouwen schepen waarmee we van de wereld
zullen donderen, zoveel is zeker,
Het belet ons niet om hout te klieven.

Iemand schuift buizen neon tussen de wolken
versteekt ze, tot de zon lang onder.
In containers drijft ons hart landinwaarts
We stapelen ze zo hemeltergend hoog, een Babelboot.

Ooit zullen we alle delen van de wereld bevolken,
onze voorouders geloofden zelfs niet in de kade, de getijdenrivier
als ze uitademt spartelen onze voeten boven het water
alsof we even sprongen op de maan, dat achtste continent.

Hoe leer je vallen? Aanvaarden dat bewegen gewichtig is.
Dat er een domino-effect, een voedselketen van handelen
die tot ver buiten deze generatie strekt. Dat een val zich voortplant
Zo letterlijk dat het op een flauwe woordgrap lijkt.

Misschien hebben we ook elkaar bedacht, met armen
om elkaar de woorden uit de mond te strelen, egaal
de nacht een verdwijntruc op een middag in het park,
Busruiten bewaren oranje spiegelbeelden die flauwtjes zwaaien.

 

2
soms moet men ons zeggen wat we zijn
het in onze lippen bijten tot we geloven
dat we onder onze pet roesmiddelen koken
geheime recepten voor kristal uit de voorstad
Ik ben nooit goed geweest in mythes
maar vertel met die handen maar iets
waarin ik klei mag zijn onder m’n vermoeide ogen
en giet dan levende vissen in m’n bloed
Soms moet men ons eraan herinneren
dat wij ook maar bedienden zijn
tot we ons voor streling ontvankelijk verklaren
blijven we notulisten van de lust

wij: onbevoegde instanties voor de migratiedriften
in dit lijf ,met de vissenstaart, noordwaarts
het opspringen uit de rivier
Het gevaar van beren in de open muil te lachen

soms moet men ons onderbroken anaforen noemen
onwaarschijnlijke stijlfiguren bij de meerpaal
Hoeveel kou moet een flamingo verdragen
voor hij als een fiere letter in je mond mag slapen?

 

3
Ook in mooie woorden kan je verloren lopen
Wij spreken niet per definitie met vloeibare ogen
wij zijn in onze pennen als in sarcofagen
rond levenslange verwikkelingen gekropen.
Daar zijn we ontspoord, hoeveel doolhoven
wil je in de tombe vullen voor er twee getallen staan?
Hoeveel koninkrijken wil je optrekken uit verlangen
voor je van die vingers een zandloper maakt?

Fabeldieren zijn te mooi om te overleven
De terzieler en de hypogrief, ze stierven uit
voor ze “er was eens” uit hun genetica, baarden
de lichter dan lucht kinderen die sprookjes vermoedden.
Ik ben een man: wat zwellend vlees en apenkuren.
armen als geluidsdempers om rond een pratend hoofd
je kan zure beertjes of een lijm uit mijn beenmerg onttrekken
als alles uit elkaar valt, bedenk dat als ik in een dier verander.
Waarschijnlijk is onze grootste zorg het zorgen
het is geen wonder dat liefde in kinderen verandert
Zijn triomf en lust en waanzin dan nakomelingen van de liefde?
Het is een wonder dat de liefde soms nog zorgen baart.

Truus Roeygens

 

Het bijtende hoofd van stilte

Temidden het platte brodenveld
een haas, rechtop
De zon die door een roedel suikerwolven
in de nek wordt gebeten

Op de schoot van een bank
de afscheiding van twee schaduwen
Er is de schaduw die niet echt praat
trapt haar kin naar knieën die naar de vaantjes zijn
steekt haar tong dieper in de modder
schokschoudert dat er misschien wel een beter leven is
maar dat alles rond hen, bijvoorbeeld de vogels, toch ook
in hun eigen wereld blijven
De andere schaduw die niet echt antwoordt
tovert een pepermuntje tussen zijn vingers
groeit in het zwarte bloed van zon
In stoet over het verharde trekpad

Later zal ze alleen
de mieren bewonderen
die in stilte
sterven

 

Twee tijgerzielen

Op een dag kruipen twee mannen uit een steen
–––––– hun bloed stroomde naar de rivier

De perelaar is uit de aarde gestapt
–––––– het sap stroomde naar de rivier

Vissers gooien intussen hun gaten uit
Vlinders zetten niet zomaar de weiden uit

kuddes worden opgerold voor festivals, beatgeroep
–––––– de melk stroomt naar de rivier

De rivier stroomt verder
tussen de magere graat van water

Niet veel later zie ik twee tijgerzielen uit het raam
met de rivier in hun armen

Ik heb geen medelijden
Ik weet alleen dat ik de zee niet benijd

Elsje Borms

 

Vernissage

Ik dacht je te zien kijken maar je blik viel
Weg uit mijn ogen en op mijn blouse of was het
het schilderij ernaast dat je aantrekkelijk vond

Je mompelde iets over willen meenemen naar huis
In je living of je slaapkamer en dat het gezelliger zou lijken
In een ander kader met gedimd licht

Dat je steeds meer rood ontdekte en de beeltenis
hoe langer hoe meer tot leven kwam en
hoe verrassend je lijf tintelt van zo’n plaatje

Ik hoopte al op een kunstkenner die het concept snapt en
na een glas champagne of drie doet wat ik bedacht had
het tafereel zacht proeven, inpakken en voorgoed beminnen

Bert Struyvé

 

In het lot is alles theater

ze wacht als gekreukelde zijde de nacht
af in de coulissen van haar huis
een behoedzaam wachten

tot de belichting de ochtend laat opgloeien
het gordijn zich theatraal laat openen
ze komt op

en zet de schaduw van lang geleden buiten
op een voetstuk in de tuin
onder de geurende deken van een oleanderboom

de plek waar ze ooit lenig met opstaande pink olijven at
met pit en waar ze nu met een duim in het schaaltje veegt
leeg tot de ochtendzon haar handen doorzichtig maakt

waar ze ook voor het eerst trekken in haar huid voelde
en haar hals begon te tekenen
klaar voor vertrek

de plek waar ze nu de geluidloze applauslach repeteert
de armen haast mechanisch verheft
maar ver boven alledag

ze buigt licht
als toegift
voor zichzelf

Paul Soete

 

EEN MOND VAN EIGEN MAKELIJ


“Onspreekbaar
o, red mij uit dit koude huis
onspreekbaar”
 
  Hans Lodeizen

Ze heeft nu plots een mond van eigen makelij, met lippen
losjes aan elkaar gezet. Verloren klanken willen weg.
Zoeken een uitgesproken plaats

als op een meer het water, door de wind gestoken.

Ze drinkt haar adem door een slangetje van goed
en kwaad. Weet niet langer hoe het moet. Speelt soloslim.
In haar hoofd geen tegenspraak. Enkel onspraak

uit een letterbad dat lekt als een vergiet.

Waar wonen haar woorden, waar is ze naartoe.
We halen en herhalen houvast aan uitgekraagde zinnen,
wachten op de ochtendkoffie.

Morgenzon is een goedaardige bacterie.

Kris De Lameillieure

 

symmetrisch verschil

wij hangen nog aan elkaar
in een punt. oneindig
uitgeschoven als diagrammen.

wat we nu verzamelen :
scheuren in de doorsnede,
gemene ontruiming.

we verlossen elkaar niet,
blazen het voorlaatste woord.
het snijdt maar nooit

volledig.

Sascha Beernaert

 

De oorlog in onszelf



We zijn in de teloorgang gekropen maar aten niets

we verdronken in honger en sneden er stukken hoop doormidden

Wat overbleef beten tanden stuk op smaakloze vorken

met de bolle kant lepelden we wanhoop uit verbrande potten

De geur van weleer vermengd met lege koppen

bedekt met kleed schoven we tafels

Om het voeden van een kameraad

sneuvelden porseleinen schappen

We vochten voor volle buiken

de oorlog in onszelf

Esther Habers

 

SPREEKBEURT (1)
VOGELS


Er zijn kooivogels en standvogels
en vogels die zo ver vliegen
dat ze de bolling van de aarde kunnen zien
sommige vogels plegen zelfmoord
van verdriet
vogels in verre landen
zingen kinderen naar honing
en er zijn kraaien -
kraaien zijn zangvogels die dode dieren eten

SPREEKBEURT (2)
VISSEN


Er zijn zoetwatervissen en zoutwatervissen
onder water hoor je je eigen bloed zingen
de langste vis ter wereld heeft een tong
zo groot als een olifant
sommige vissen zwemmen tegen de stroom in
op weg naar huis
anderen volgen de kust
ze zien het land
vissers slepen hun vangst het strand op

SPREEKBEURT (3)
ZAND


Zand is gemaakt van schelp en steen
glas is gemaakt van zand
een schildpad begraaft haar jongen
omdat zand ze warmer houdt
dan haar eigen lichaam kan
zand vormt eilanden op de bodem van oceanen
babyschildpadden zwemmen er naartoe
zand komt overal vandaan
alles reist op water en wind

Tania Verhelst