Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht

NOVEMBER 2016

Jacqueline Verheijen
Veerle Schaltin
Gust van Camp
Elle Werners
Bert Struyvé
Astrid Arns
Rita Van Asch
Goedele Billen
Piet Deryckere

Jacqueline Verheijen

The Timekeeper

Jij, de man met de klok, was mijn geliefde.
Had de tijd daarom op mijn hand moeten zijn?

We gingen scheep op de laatste dag van het jaar
en jouw horloge stond niet goed.

Voor ik het wist veranderden mijn glazen muiltjes in klompen
kloste ik door de marmeren ruimtes in mijn hoofd

kraakten de croutons die ik uit de soep viste
in het restaurant op de ferry naar Wellington.

Maar ik proefde alleen jou, zoals je chocolade kunt proeven
steeds als je met je tong langs de binnenkant van je wang gaat

soms nog uren lang en in gedachten sta ik daar
op de kade waar de boot aanmeerde, roep je gedag.

De meeuwen roepen harder, scheren langs de boot
en duiken naar mijn woorden, als naar stukjes oud brood.

Veerle Schaltin

 

El día de los muertos

vannacht laten we de wierook zwieren
leven we van kannen bier en rum

vannacht laten we de dansers herten jagen
tussen graven en scheefgezakte bloemen

laten we onze wellust teugelloos stomen
bespringen we onze vrouwen en de zerken

morgen leggen we ons opnieuw te ruste
vieren jullie dan maar met kip en banaan

Gust van Camp


Claus

hoe de dode dichter
dik en blauw
in mijn handen ligt te ijlen

met zijn verzameld gevederte
aan volle verzen
romig als de borsten

van zijn geile godinnen
terwijl hij hun weke wonden likt
als een weerwolf

en genadeloos hun verlangen doodt.

Elle Werners

 

Teatro alla scala

voor hen die rennend binnengaan
vensterglas, weerspiegeling
vol verheven overmoed

op rotspaden de sporen
kortstondige onsterfelijkheid
gelijkend op gepofte rijst

opstandig en verscholen
een fietser voor een slagboom
scharnierend staal, herinnering

kleurloze rinkelbellen
wij, ver van het rumoer

 

In de liefde zo pedant

wat wazig, maar zo helder nog
twee stipjes aan de horizon
het platgetreden gras
weldra vol baantjes om te glijden

een afgedankte engel
uit de remise van het kerkhof
bereid tot wreedheid en verraad
het laatste ogenblik

Bert Struyvé

 

De onmacht van het getal

de grijstint van de namiddag druppelt binnen.
we duiken onder ˂allen˃ want we houden van
getallen. de stilte legt zich niet als eerste neer.

neon in het labyrint verscherpt de graffiti,
in de tegelwand huilt een saxofoon, zelden
een blokfluit. we versnellen nog wat meer.

een tweeling hurkt ˂een vrouw met kind˃ en
wacht op meelijwekkende blik of beter munt
met uitgestoken hand, de kruk als huisraad.

we hebben nooit genoeg, vreten ons door
moeder aarde. het rammelt, piept en knerpt,
stampt zich vol en ontlaadt op warme perrons

we vluchten in miljoenen bovengronds, hier
beneden golft het getal van dag naar dag.
we dragen hier maar weinig met ons mee.


Astrid Arns

 

Hommage

Ze loopt behaaglijk in mijn kielzog. Ik plak een glimlach op.
Het kind van mijn kind. Het huis maakt zich op voor haar.

Ze lijkt op een hond in een kegelspel.
Wie brengt haar tot bedaren?
Het kind van mijn kind. Spiegelbeeld van vlees en stof.
Ik ben haar schildwacht.

Ik zit voorgoed in haar donkere bloed.
In haar bewoon ik deze onbekende kamer.

 

Tafereel

Drogbeelden en zandkastelen, een samenscholing op de rug gezien.
Papavers tussen bomen van het niemandsland waar alles opnieuw kan beginnen.
Aan de horizon een onheilsbode met weifelende tred, gebogen bereikt hij het dorp.
En vat moed.

Ik schraap mijn keel , schreeuw me schor nog voor hij nadert.
Kijk hoe die aartsengel bevriest.
Van de weeromstuit keert hij om en wordt steeds kleiner.

In het getto van mijn geheugen gooi ik met stenen tegen een witgekalkte muur.
Iemand schiet vuurpijlen af op deze goddeloze dag.

Rita Van Asch


Thuiskomen

Ze zit in taal en klank verloren, wendt zich
tot bloemen en bomen, neemt een plek
in haar onthouden, roept oude zonnen op.

In een bespreekbaar zwijgen loopt zij af en aan,
wacht hij op woorden die zij met schroom
op witte muren schrijft en wegveegt als hij nadert .

Ze is een vrouw die stil en traag haar manden
vlecht, die huilt als zwervers met haar praten,
die tussen het riet van vlinders en libellen zingt.

Maar straks komt ze met hem in nieuwe lakens
thuis, ontstaat ze , wild en gedwee.

Goedele Billen

Tapenade voor een eerste schooldag

Ik hak twintig olijven
- allemaal zwart -
en zet de radio aan
liefdevol verwijder ik darmkanalen
smeer de vuile prut op een stuk keukenrol
nog twee keer slapen

... er wordt gezocht naar een jongetje in de Samber
hij viel van een plezierboot
zonder dat zijn ouders dit merkten.

Terwijl ik uien pel
schenk ik mezelf een glas wijn
gezondheid, zeg ik - denk ik -
één september misschien de zalmroze jurk.
En hoge hakken, natuurlijk hoge hakken
zet de radio luider

... er wordt nog steeds gezocht naar de jongen
die van een bootje viel
zonder dat zijn ouders dit opmerkten.

Nog twee keer slapen
- misschien toch een jeans?
Rode lipstick, de roodste die ik heb -
ras-el-hanout, een vleug kurkuma.
Hoe zou ’t met Magda zijn
en met Jacoba? Ik snoep een olijf

... de jongen in de Samber is gevonden.
Hij was van een plezierbootje gevallen en
zijn ouders hadden het niet gemerkt.
Zijn ouders hadden het niet gemerkt.
Zijn ouders hadden het niet gemerkt.

Ik neem de scampi met tapenade uit de oven.
Ik vraag me af waarom vliegen verdomme hun poten niet verbranden en
wie beslist dat je die ouders in elke uitzending moet herhalen.
Nog twee keer slapen
één september

Piet Deryckere

 

symbiose

ouder geworden achter vensterglas
zitten we stil te kijken
onze jaren kijken mee
naar de boom die traag beweegt
hij weet de jaren te ringen
verwijst naar de achterliggende tijd
met wisselende kleuren
tooit zich, zwijgt
in de ochtend
ontwaakt hij mee
tracht staande te leven
in symbiose met het huis
toch vrezen we de morgen in kamerjas
want de magerte van geluk zie je onverwachts
bij het horen van een kettingzaag.