Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht


JULI-AUGUSTUS 2017

Petra Van den Berghen
Astrid Arns
Hedwig Du Jardin
Rita Van Asch
Tom Marien
Clovis Hopman
Thomas J. Martin
Monica Boschman
Hans Van Miegelbeek
Marieke Maerevoet
Wim Vandeleene
Ludo Bleys

Petra Van den Berghen

HET ULTIEME

ik knoop het ultieme verstrooid tot een natte vlecht
woorden tekenen begrip voor het inhaleren van een realiteit
daar waar flanken kijken naar geuren op harde schijven
halfweg, tussen de dag en een heldere nacht
ergens waar we elkaars stilstaan niet meer vonden
in opslaan of verder, ultiem of verstoord

 

FLEXIBEL

een gebroken vinger maakt de richting niet, flexibel als we zijn
de bochten baren zorgen, een vrouw het kind
zo zijn we, zo is het altijd al geweest
in lenigheid geplooid, gevouwen weggelegd
als nieuws in een krant, gelaten
ik weet het lief, gebroken maalt ons niet

 

Astrid Arns

Erosie

Ik zoek een plaats
waar bomen nog geen mens hebben gezien.
Door het bladerdak kan ik de stilte horen.
Vlak voor mijn voeten vliegt een vogel op.

Ik ben de huid kwijt die me heeft beschermd
en hou een wang tegen de wind.
Een koude rilling trekt door gras.
De zon heeft al haar kracht verloren.

Aan de overzijde klimt een pad.
Een weg met bochten boven een rivier.
Daar ga ik zitten op een rotsblok
in het laatste licht.

De dag verliest zijn glans en zijn akkoorden.

 

Vrouw

Een vrouw praat met gedempte stem,
een strakke glimlach op de lippen.
Haar jurk zo wit dat het bijna blauw lijkt.

Ze kan de trilling van haar vingers niet bedwingen.
Slaat met open hand het kind
en klakt afkeurend met haar tong.

Hij staat gebogen als een zeil vol wind
en telt de slagen op zijn kleine vingers.
Voelt hoe zijn keel zich samentrekt.

De wolken hangen laag en zwaar.
Hij kan het einde van de straat niet zien.
Een tram rijdt langs,knarst in zijn sporen.

Zwijgzame gevels aan de overkant.


Hedwig Du Jardin


onderdak

je lijkt wel een huis
met alle kamers buiten
muren van mist
deuren van schaduw

hoe bloot je daar ligt
hoe dakloos in je dunne kleren
onder kromgebogen takken
op wat dorre blaren

het leger van een ree
als bed nog liever
dan bodemloos thuis

je schuilt hier voorgoed
in een ondiepe kuil
niemand die je vindt

 

herfstblad

zij vraagt zich af
of dit blad leeft omdat het beweegt,
licht vangt, zich warmt in de zon
omdat het kan sterven nu het herfst wordt
of het sterven begint aan de randjes.

hij spuit het rood van de dood
en het grauw van de kou
op een muur aan het spoor
eer hij springt.

hij is een jonge raaf,
hij zal nog lang
boven haar hoofd vliegen.


Rita Van Asch

Buiten de overeenkomst

We kochten die ochtend een huis
ingevuld met marmer en mahonie
een kind in wit linnen
bracht het bestek tot zingen

In de haard een spektakel
van vlammen en gensters
aan de vensters klopte een tak
die rijpe druiven droeg

een man in de tuin blies
stuifmeel uit een bloem
we hoorden hoe een reiger
in de vijver een hap vond

wij stonden als verwaand
in ons vlekkeloos begin
voorzagen in de verste verte
ons toekomstig zwijgen niet.


Tom Marien

tandem

je geeft zovelen het nakijken
terwijl je straten scheidt van paden
en van alles de twee kanten ziet

voortdurend blik je vooruit
wat voorop ligt breng je
kromgebogen binnen handbereik

eenmaal op dreef dansend
op pedalen begrijp je
nog steeds niet hoe je
altijd maar ter plaatse blijft
en de aarde onder jou in beweging zet


Clovis Hopman

Lei

Je bent het blad dat onbeschreven was de pen
de hand die hem bewoog het schrift
wie je woorden gaf voor je verhaal het zingen
metaforen het vloeien van de inkt de taal
de zinnen ook geruchten leugens
en wie loog je bent het allemaal je bent de ezelsoren
koffiekringen zuchten krassen halen 
het herrijzen uit de as het fluisterende tasten
van je vingers het luisteren
toen ik je las.

Thomas J. Martin

MER GROSSE


De eindeloos opgelapte asfaltweg ratelt
onder ons door als een geponste papierband
door een automatisch draaiorgel, droog
knetteren zaaddozen open in de hitte
Aan het strand werpen kinderen
met watervrees en woedende gezichten
stenen naar kwallen die al dagen dood
in de branding dansen

Maar ver van het opblaasgeploeter
in het onverschillige tij
leeft in ons nog
de tuin waar we speelden
tot we niet meer zagen
dan de zachte witte wonden
van onze knieën en
de frambozen die we plukten

Monica Boschman

Van de tekentafel

We trekken lijnen op papier
en storten gewapend beton.
Wat groot is hakken we tot
eigendelen. Hoogte komt later.

Alles moet recht zijn en hangen:
muren en de hoeken ertussen
keukenkastjes en stucwerk
de overspanning van lateien.

We zijn er nog niet.

In elk vertrek huist een imperatief:
eet, slaap, studeer. Speel niet
met gedachten aan vervoegen.
Het leidingwerk is al gedaan.

Op deze schaal kun je niet verdwalen
door ramen van inkt niet verdwijnen.
Verwezen ben ik, naar kieren
en kelders van de boekenkast.

Het huis hiernaast is hetzelfde.
Daar wonen mensen.

 

Onderweg

Als je dit lied opneemt
en iedereen luistert
dan ben je beroemd.

Als je op deze trein klimt
en eraf valt
dan ben je dood.

Zijn we er bijna?

Als je blijft dromen
en niet wakker wordt
dan ben je er ook.

Zoveel mogelijkheden
en de tijd die een keer
op je schouder tikt.

Luchtveren

Wie splitst het wit
van blauw, legt het op hopen
waarin wij alles kunnen zien?

Een vroeg geweken kind misschien
een herdersjongen met gevoel
voor wol en schaapjes tellen.

Wie mengt, als alles al
uiteengekeken is, het grijs
twee tinten lichter?

De stem van God misschien
die het niet dondert dat voorbijgaan
op voorbijgaand lijkt.

Wie daalt in dichter zwart
de ladder af om ons te klaren?

Ik trek mijn vleugels aan
en veeg de lucht.


Hans Van Miegelbeek

Van spreken tot varen

 
Wie spreekt met de wind mee

krijgt waterige aandacht.

Wie hoger mikt tegen de wind in

krijgt golven. Zij beuken een vaargeul,

maken een haven, breder en dieper

dan uitgemeten.

 

Nu en dan een opstoot

als herinnering.

Marieke Maerevoet

haar kompas wil hij zijn

nu ze zo vaak het noorden verliest, stut hij het huis
tot het stevig staat, ordent de ruimte rondom,
legt er een tuin voor haar aan.
heggen zegt hij, een hek, grasveld, moestuin en serre.
bloemen, denkt zij, vlinderstruiken, een hoekje
op het zuiden, enkele meters in kwadraat
en of al dat zaaien nog hoeft in een buurt die verstilt,
een straat die vertraagt, waar wie jong is
nooit tijd heeft, je niets meer vraagt.


place des jardiniers

heeft hij haar niet verteld dat wie de maan leest,
de aarde behoedzaam bewerkt, haar enkel
op de andere zijde legt, uit winterslaap wekt.

heeft ze dan nooit gezien hoe hij de zon begroet,
nooit gehoord hoe hij regen roept, weet ze niet
hoe hij wacht op zaad dat ontkiemt, zich buigt,
met eigen handen onkruid wiedt.

Wim Vandeleene

VACÜUM

stel. we vullen onze longen nog één keer.
zet een stolp over ons en pomp er alle lucht uit.
alleen het licht golft er nog doorheen.
aan de onderdruk geven we ons over.

maar geen geluid. de wekker verstomt.
van de tijd merken we hier minder.
we liplezen wat we van elkaar wensen.
even baden in een ruimte zonder stof.

gevangen, als in een gloeilamp.
in de dubbele wand van de thermosfles.
zo verpakt bewaren we misschien langer.

nu kunnen we nog één stap verder.
ons aaneen zuigen als twee halve bollen
die je met geen paarden uiteen kan trekken.

 

Ludo Bleys

oceaan


I
hoe lucht en water soms hetzelfde zijn,
een ongelijnde vlek.
wolken uit het toneel
geblazen. grijs.

II
ook kleuren kunnen scheiden.
schuimkoppen happen lucht,
bijten naar de wind.
er schuift een dierenriem voorbij.

III
drie borstelstrepen ongemengd.
saffier draagt hemelsblauw.
de vlag kleurt verder wit
en verwaait.

IV
alles wordt
herschapen als je opkijkt.
het is niet
anders.

 

kunstberg


van een eiland in het dal de hoogte in
het kasteel groeit op met zijn hertog
de kathedraal met zijn prelaat
macht huwt zijn kinderen uit,
zij erven de eerste duizend jaar

hier loopt het voetspoor van een keizer
hier spatte zijn kroon, zijn gekoesterde
verwachting, verdruppeld aan zijn zoon.
hoe lang duurde veertig jaar
vijfhonderd jaar geleden?

in de verlichte eeuw, een hersenloze keukenbrand.
gebeiteld vakmanschap bleek niet bestand,
voldoende as om over na te denken.
hoe lang duurde veertig jaar
driehonderd jaar geleden?

het oude hof herdacht in neostijl.
vervlakte panorama’s,
onaangeroerde fundamenten
in de view-master van de tijd