Stijn Van der Stockt
Snooze
Zetten we de kinderen op snooze?
We spelen dat we tien jaar jonger zijn,
vóór het rookverbod nog, in een blues-
café. Ik abdijbier, jij een wijn.
Draaien we ons nog eens om? Kom,
doezel mee door puberteitssymptomen,
eindeloos onnozel, hopeloos doofstom
voor schuldsaldo’s en andere fantomen
van de ouderdom. Wij waren wilde paarden,
getemd nu door een zeker nageslacht en
brave middenklassedromen. Ach, bleven
we maar toen je zomaar schaterlachte en
ik nog niet zo moe was van zo lang te leven.
Schudden we het kussen nog eens op?
Laat de kinderen toch even schreien
nu wij wild in rewind scheuren, volle galop
naar een beloftevolle ochtendzon, verglijden
we weer in dat broeierige zomeruur;
die onbeduchte nacht net voor de bankencrisis,
toen onze enige bekommernis de huur
was en de onbestemde angst voor isis
onbestaande, zoals de opwarming van onze aarde.
Tot de koters terug beginnen zeuren,
zacht maar onmiskenbaar daar als splinters.
Ik kantel uit een droom vol kleuren
en word weer grijzer wakker in de winter,
hier in dat heden dat ook jou niet spaarde.
***
naar aanleiding van het plan om het graf van Jotie T'Hooft niet te registreren als funerair erfgoed, ben ik zonet bezocht door het spook van Jotie t'Hooft:
Ben ik daarvoor vóór het doven opgebrand
om in dit aderverkalkte Alzheimerland
de bureaucraten die ik eertijds zat te jennen
alsnog per kerende mijn graf te laten schennen?
Was ik dan in retrospect een marginaal,
een junk en op geen enkele manier speciaal?
Lag ik daarvoor in een snelkookpan te stoven
om met een sisser toch nog langzaam uit te doven?
God, heb ik gebeden tegen het verwijt
van eeuwige rust in wrede vergetelheid,
werd desondanks een tienerhype die liever snel
naar de hel ging dan traag naar de hemel.
De doodsbloem is zelfs in mijn nagedachtenis ontloken.
Ik ben postuum van de gepaste eer verstoken,
maar dood is dood. Toch had ik nooit geloofd
dat zelfs een rode reus als Jotie t’Hooft
net als alle sterren na het branden dooft
|