Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht


JUNI 2018

Monica Boschman
Arjan Post
Hedwig Du Jardin
Mahlu Mertens
Stijn Van der Stockt
Gino Dekeyzer
Bart Verstraete
Bert Struyvé
Taco van Peijpe
Ludo Bleys
Clovis Hopman

Monica Boschman

Vruchtbeginsel

De dingen zijn echt, net als wij.
Ze hebben schaduwen, soms een wil.

Een vaas vraagt niet om bloemen. Het kussen
neemt een plooi voor lief, het dienblad lege glazen.

Appels, peren, pruimen op een schaal
en bij het noemen van hun naam

het blozen, een landschap op een schil.
Ze liggen bijeen, huid op huid

verdragen zij.

De dingen kennen hun plaats.
Het is alsof ze weten waar het begon.


Arjan Post

HONDEN: GEEN

Honden heb ik niet, mijn bevel is een fluim.
Wisselwachter zonder wissel ben ik. De trap
voor bezoek is steil en in restaurants bezet ik
een kleine tafel. Gereedschap: bruikleen meest.
Ik heb aanleg voor zussen en gaarden. In mei
zoeken we wormen. Als de hitte trilt zal ik zitten
in de onbenutte schaduw van pleintjes voor stations,
de struiken geuren vrouwelijk. Drinken doe ik niet
uit flessen en bij regen geen schermen. Felle lampen
blijven uit, hoofdpijn bij anderen is voorstelbaar.
Dat alles weg moet zoals winkelruiten roepen ook.


***


GROETEN AAN DE DAGERAAD

Away, melancholy
Stevie Smith


Wij zijn de dragers zeg maar vroege heren
die hun schoenmaat ook eens uitproberen
bellen aan vragen om heilstaat of een hoed
vluchten slordig langs lakens, soms ertussen

dragers van de onderkant van het weer
dragers van het geheim der dameszadels
dragers van alles wat over je hoofd heen vliegt
en van de telefoon die gisteren ging

we droegen al het dienblad met de plakkende glazen
en daartussen onze bloedeigen naam we droegen Jan
de Wind want eens geopende deuren en ramen krijg je
met geen mogelijkheid meer dicht dus droegen we ons
gezicht in de dansend groene stippen die uit platanen
vallen op de gladgeschoren wangen en machtige jurken
die we later gingen dragen toen we de siroop
inruilden voor ons hanenhoofd vol klokken

wij zijn de dragers en de dragers
groeten die kaarsverlichte droefbal in de ruimte
en groeten de dageraad waaruit we zijn opgestaan


Hedwig Du Jardin

de trek

ik wil over de winter springen, trek
met de thuislozen op. herken me
in de glijvlucht van de buizerd langs de heuvelrug,
in de leeuwerik die bidt
boven het veld waar stenen groeien.

mijn blik glijdt over het uitzicht mee
met de schaduw van de wolken,
de wegen binden als linten de heuvels bijeen.
ik maak me breed in de krimpende rugwind,
klim naar het zuiden.

diep beneden
zijn de huizen van de hellingen gegleden,
sluit zich de hemel,
ligt de aarde nachtzwart.


Mahlu Mertens

Wacht voor een vriend zonder haar

Laat me eerst met ducktape een vierkant rond je voeten maken,
zodat je veilig bent. Zo. Nu stil blijven staan.
Ik zal je bewaken. Wees gerust:
niemand zal je aanraken. Zie je dit geweer?
Tegen die cellen kan ik weinig aanvangen,
maar voor de rest.

Hier is een muts voor op je hoofd.
Stop maar met rillen.
Mijn wanten, mijn jas,
ik kan mezelf wel warm springen,
hinkelen, vakken overslaan of
opnieuw beginnen.

Maak je om mij geen zorgen, ik hoef nergens naartoe
en als je te moe wordt,
tape ik je een bed,
trek mijn schoenen uit,
kom naast je liggen.

Beginzin geïnspireerd op Helen Simpson’s “Charm for a Friend With a Lump”:
“First let me take a piece of chalk and draw a circle round you, so you’re safe. There. Now I’ll stand guard."

 

***

 

Bewaarweer

Elektriciteitsdraden snijden de grijze lucht
tot lijntjespapier. De horizon is onzichtbaar en
langs de weg vangen uitgeklede bomen vogels uit hun vlucht.

Het wit wast de indrukken weg. Eerst de details,
dan de contouren en overal ontstaat niets te over.
Een klimaat om herinneringen in te bewaren.

In dit papieren landschap leg ik je neer,
vouw de kou als een lijkwade om je heen.
Ijskristallen bedekken je gezicht.

Zo bevries ik je tot dit moment.

 

***

 

Gemaakte afspraken

We zouden naar het Louvre gaan, klagen over
de wachtrijen, de Russen, het eens zijn
dat de Mona Lisa overroepen is.

Ik zou je ’s nachts bellen, dronken uitleggen
waar ik meende dat ik was, zodat jij
mij met een jas kon komen warmen.

Later zou ik me ook schamen voor jou,
als je onbeleefd grijs voordrong bij de kassa,
hardop commentaar gaf op de mensen voor en na.

We zouden samen appels stelen, muren slopen,
huizen bouwen. Weken tegen elkaar zwijgen,
om het koppigst ons gelijk willen krijgen.

We zouden samen wafels bakken, jij en ik,
voor al het bezoek dat nog zou komen
als jij al lang weer beter was.



Stijn Van der Stockt

Boterbloemen

Ooit veronderstelde Tom dat echte mannen
dwalen moeten, als zebra’s door savannes,
doch die veronderstelling zelf was welbeschouwd
het eigenlijke dwalen. Tom is sindsdien getrouwd

en ouder weet hij dat de meeste echte mannen
kalen moeten. Ze worden boerenpaarden, spannen
voor zichzelf een weide af. Daar worden ze oud,
barbecuend op hun tuinmeubels uit tropisch hardhout.

Soms bokt in dat lastdier wederom het veulen
en neemt het Tom te grazen richting groener gras,
ver voorbij valleien die hij haast vergeten was.

Maar een werkpaard verlangt altijd naar het zeulen.
Dan keert Tom terug naar wat hij ooit zijn thuis ging noemen:
zijn wei; dat gifgroen bruidsbed vol met boterbloemen.



Gino Dekeyzer

IN HET LEVEN STAPPEN

de ochtend spreidt moeizaam zijn vleugels
slentert sloffend door het huis
groet me met gesloten ogen
vult de tafel met gemis
een lege stoel mompelt
een afgebroken gedicht

het regent hagelslag op mijn boterham
ik probeer het even traag als jij
spelen met de korrels
dromen dat alles kan

als we nu eens samen aan zee
bellen blazen tot in Engeland
aan dolfijnen vragen hoe we de zon
kunnen redden van de ondergang


Bart Verstraete

vakantiekolonie

ik stop het licht met een vingertop
een spleet in het spaanderhout is mijn meetlat voor de tijd
in de knutselkast strelen mijn stoppelharen sterren tot ze kraken
ik knip een straal met mijn lippen
tussen opgetrokken knieën mag de zee naar adem happen
zoutwatervissen gonzen achter de houten horizon
in hun midden het meisje met de sponsen schubben
een roze zomershort uit badstof
een golf verblindt me als de einder open klapt
een monitrice dempt mijn mond met een ronde suisse koek
zonder rozijnen
geurend naar nat zeezand
en zwijgende zilvermeeuwen
uit een vorige eeuw

Bert Struyvé

De kapstok

de beukenhaag explodeert, bloesem knalt uit haar slaap
een felle bui timmert de tuintegels wit

verdwaasd klimt elke korrel
over de rand tot waterdamp
vertrekt met de noorderzon

de zuidenwind blaast met schapenwolkjes festivalspray
vroege vogels boeken een nestvlucht, stranden
waar fictieve muren gesloten vensters blijken te zijn

het carbonpeloton waaiert als windhoos over de klinkers
de ontwaakte melodie van communicerende kuiten

in de scharnieren piept en kraakt de infobesitas
waar een haakje mist

morgen hangt in het skelet van gisteren


Taco van Peijpe

ONTMOETING

Ik had de buurman horen lopen
achter muren, moest hem vinden
om te vragen wie ik was.
De voordeur sloeg. Ik zocht zijn spoor
door stille straten. Keldergaten
gaven geen gehoor. Hoe kon ik
in gesprek geraken?

Ik ging achter mijn schaduw aan
het park in, zag de buurman staan
turen of de knoppen al ontloken,
doorzag de aanblik die hij bood
en voordat ik mijn vraag had uitgesproken
herkende ik in hem een reisgenoot.


Ludo Bleys

oude koffer

de koffer staat bol van geheimen
ijzerbeslag en eikenhout, slot en sleutel.
wie er weet van had is dood of dement.
blauwe schemer voor de ramen.

drie fotoalbums willen niet meer praten,
een legeruniform verhult een volle eeuw,
de nachtkijker slaapt in zijn lederen foedraal.
het tij is verlopen, de bakens zijn verzet.

mottenballen vergelen met de jaren,
kamfer verliest zijn diepe geur.
nergens vind ik kogelgaten.


Clovis Hopman

Drie

Mijn zoon is drie
hij is een coole gast.

Fietsen we naar Het Stedelijk
neemt hij achterop
een snelle powernap.

Uitgeslapen aangekomen
jaagt hij duiven op alsof
het stieren zijn en pist

tegen een paal zo wild
dat er geen boete voor bestaat.

Wat mensen denken
boeit hem niet –

met billen bloot
zingt hij het lied

van olifanten in de stad.