Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht


NOVEMBER 2018

Ernie Bossmann
Jacqueline Verheijen
Jeanet Kingma
Erwin Claeys
Frank Van Den Houte
Antony Samson
Lies Verstraete
Mahlu Mertens
Ana Van Liederkerke
Steven Van Der Heyden
Ronald de Hoogh
Rand Helawi

Ernie Bossmann

hoeveel stukjes heb je nodig om lucht boven water te leggen
hoeveel telzucht is nog een gezonde dosis
naast alledaagse kleine foutjes in psychische functies
bestaan er stoornissen die pathologisch worden genoemd

als je raadt hoeveel knikkers in de pot zitten
ben je aardig op weg

Je klaagt niet
bij vertraging
knoop je een gesprek aan
met sommige passagiers
blijft het uitkijken
harde appeleters, androids
met mensengezichten, Mondriaanjurken
reizen recht vooruit
hun horizon altijd waterpas
waar jouw foto’s hellen
langs je vluchtlijnen
loopt de zee leeg

 

***

 

was je maar man mutsdrager, bewust gebaard
las je feitelijk alleen nog
non-fictie
met glazuurgezicht was je modeltekenmeisje
droeg je scheuren in beide pijpen
was je sterk in plaats van lenig dan maar stram
zeilend solo
was je vrolijk vetvrij
waterafstotend zou je ‘s winters blijven drijven in open water
ging je verder dan het schilderij
witter stippen had je groener gras
was je maar daar in plaats van

hier ben je

wit waar het badpak zit
net terug van de cursus autobiografisch aquarelleren
strandgaper in achtertuin

 

Jacqueline Verheijen


Bij een foto van mijn vader en ik
behangbloemen vormen een mos op de muur
en op de vloer de gebloemde rivier van het tapijt
waarover ik mijn vader probeer voort te duwen
als hij op mijn driewieler zit, ik met mijn rug tegen die van hem
ik weet nog hoe zwaar hij was, hij trapte stiekem zelf mee
om in beweging te komen, schokkerig door de kamer te gaan
alsof hij op een piepklein opblaasbaar zwembandje ronddobbert
en dan kapseist
soms staan we nog steeds rug tegen rug, al ben ik nu groter
het soortelijk gewicht van dochters en vaders verandert niet

 

****

 

Oogst

De pruimenboom in de tuin hangt vol dof paarse vruchten.
In de winter was hij kaal, een benige hand, reikend naar boven

zoals de oude handen van mijn grootvader, we aten
zwarte pruimenvlaai op de hete dag van zijn begrafenis.

Ik trek me terug in huis, zoals slakken
in hun draaikolk van kalk, wanneer ik ze aantik.

Maar mijn moeder gaat naar buiten, plukt een vrucht
wrijft die glimmend op aan haar trui, neemt een hap.

Sap loopt langs haar kin als ze me het donkergele
vruchtvlees laat zien. Moet ik haar volgen, eten

of laat ik de vruchten verschrompelen aan de tak
tot ze uit de boom vallen, zwarte plekken vormen in het gras.

 

Jeanet Kingma

Aan land

Mijn benen en mijn armen
scharen. Ik zwem
midden op een vel papier.

Als ik moe word knip ik
eilanden uit, zo veel
dat ik ze stapel in mijn hand.

Ik strooi ze in het wit. Ook al zie ik nergens water.
Mijn benen en mijn armen scharen op een blad vol gaten.
Ik scheur alles rond de gaten weg, alleen een snipper

houd ik bij me. Het gescheurde wordt een zee.
De snipper wordt mijn schip. Als de wind komt
waai ik naar een archipel waaraan nog één eiland ontbrak.


Erwin Claeys

Sombere dag.

Die zondag lopen ze over de dijk met smetteloze schoenen
hoge hakken en ijzeren hielen
klakkend als bekken van vermoeide meeuwen.
De stroom schrijft een droef verhaal in de bedding
walst schepen naar de overkant waar een spie van zonlicht vergaat.
Alsof ze reeds geest geworden zijn
onopgemerkt in het middelpunt van al wat zich eventueel nog afspeelt.
Zijn witte donzen hand beschermend om haar broze vingers
elkaars gelijken in woordeloze vastberadenheid.
Achter hen weten ze verslagen hun schaduw met verhalen.
Denken ze aan papieren op de oude kast naast de kalender
met dode mensen?
Lachen is ongepast met een strik die de keel vernauwt en rouge die uit de lippen smeert.
Hun schrijden heeft de bravoure van protagonisten uit een opera.
Ongeveer onder de grote beer bereiken ze de sluis
en gaan stilzwijgend te water.
Achter hen geen sporen meer maar een teder geduw
naar het einde van de nacht.
Nog een keer maanlicht dat de spiegel breekt
en dan is alles goed.


***


Vroeg Opstaan.

Vooreerst heb ik mijn mussen
krachtdadig geordonneerd
met volle borst
het ochtendlied aan te vatten
alvorens zich als gekken te bekommeren
over hun jongeren in mijn nis.
Vervolgens heb ik met veel overtuiging
de wind bevolen
de bomen tot ruisen te bewegen
om mij zo te verkoelen
na de hitte van de nacht.
Tenslotte heb ik mezelf
op straffe van excommunicatie
verplicht
met dampende koffie
doodstil te genieten
van hoe de natuur
plots naar mijn pijpen danst.


Frank Van Den Houte

Carrièreswitch

hij oogde klein achter zijn contrabas
en op een dag viel zijn muziek aan scherven
zijn honger stak hij in een regenjas

de virtuoos was een gebroken glas
zijn strijkstok ging vervaarlijk aan het zwerven
hij oogde klein achter zijn contrabas

languit gelegen in het blauwe gras
besloot hij toen zichzelf maar aan te werven
zijn honger stak hij in een regenjas

van harlekijns met parelmoeren das
wou hij het gekke bekken trekken erven
hij oogde klein achter zijn contrabas

en toen dan zijn besluit genomen was
liet hij in zich de snarenklanken sterven
zijn honger stak hij in een regenjas

hij werd een malle meester in een klas
en kon verdriet uit kinderogen verven
hij oogde klein achter zijn contrabas
zijn honger stak hij in een regenjas

 

Antony Samson

Nachtkastje

Wij liggen zij aan zij als twee makrelen in de koeltoog.
Jij vindt dat een ongelukkige vergelijking, keert me de rug toe
en zucht de fles wijn van een lichamelijke avond de kamer in.
Het is jouw manier om de aanstormende dag te verjagen.

Aan de andere kant van de muur wordt een nieuwe wereld opgetrokken uit lakens.
Ik hoor zijn scheppers fluisteren om de realiteit niet wakker te maken.
Dit rijk staat of valt met wasknijpers. Ik zou het willen veroveren
en in het nachtkastje van mijn geheugen achterlaten.

Ondertussen loert de schemer binnen. Ik negeer zijn blik,
verdwijn liever onder het deken van ons gemoedelijke leven.
Twee makrelen spartelen nog even tegen.


Lies Verstraete

De echtgenote

Ze heeft haar handen ineen geweven
de afdruk van een te klein nachthemd over borsten
waar marionettenbenen over elkaar heen draperen.
Kerktorenduiven kirren de laatavond aan.

Hij ligt naast haar, zijn rug bloot en lenig
met zwakke plekken als aders eroverheen.
Ze kan ze met haar vingers strelen,
het voelt als papier uit een ribbelaar. Woorden wonen er
als hiaten in een verhaal.Ze vouwt ze tot een ezelsoor, slordigheid in ‘t leven.
De kat op de vensterbank jaagt opgerold haar dromen na.

Soms wou ze dat ze niet meer was dan dat:
Een dier in een landschap van geluk.
Een stoel wordt bij dageraad voor het raam geschoven.

Als haren in haar gezicht, laat ze het verlangen waaien
En herneemt het etalagepoppenstaren.
De weerhaan wentelt zich om zijn as, zijn kop verloren in de wind.

 

Mahlu Mertens

kou

op de dag van aarde op hout
trokken we de kou aan onder onze kleren
en namen haar mee naar huis.

we verzorgden haar goed,
werden er ‘s nachts in wakker,
wasten ons voorzichtig met niet te warm water,
schrobden de rouw in onze huid.

toch werd ze soepeler en dunner,
we groeiden in het verlies als in een Italiaans kostuum
tot ze enkel kippenvel was.

 

***

 

weg

ik loop door de verlaten winkelstraat
een herinnering in, getriggerd door een flard muziek
waarvan de titel me ontsnapt. ik zet de achtervolging in,

sprint door donkere stegen,
sla willekeurig hoeken om in mijn hoofd,
zoek naar jouw gezicht, je lach,

vind enkel je kist, bots bijna op een vrouw in zwart
zonder naam. een omhelzing, drie kussen, één traan.
achter haar verdwijnen kopieën in de mist.


Ana Van Liederkerke

Erwin

Je bent nu
je benen geamputeerd zijn en je haren geschoren
en je huid naakt en weerloos tegen elk textiel
mooi.


Ik wil niet lachen
maar er is iets dat op lachen lijkt
dat ik daar naast jou wil doen.


Er komt bloed uit je neus van je hoofd naar de kan,
ik zie vlekken dansen
en voor ik val bedenk ik
het lijkt wat op lachen.

Steven Van Der Heyden

Nachtdier

In een web van armen en benen
zoeken gulzige tongen haar mond
sponzig en rauw, ontveld

Altijd lacht ze haar meisjeslach
die van ver begint, zich over ruw terrein
haast naar de volgende man

Haar toneelstukje van onschuld
waarin ze zich plooit, heupbreed
tot ze iets voelt zinken

De ochtend spoelt mannen aan
in de vouwen van hun kleren, haar geur
haastig weggehangen

Ronald de Hoogh

Techniek

Een spin zendt zijn draad weg
op de warmte van een gloeilamp.
De draad bereikt de overkant:
de stengel van een kamerplant.

Eenzelfde draad zat in de viewer
van de eerste telescopen,
leerden wij bij een excursie
naar een sterrenwacht.

De regen stopt, de wolken schuiven opzij.
We zien de ringen van Saturnus,
Mars, de kraters van de maan.

De spin begeeft zich
langs zijn draad op weg.
Doelgericht.

 

Rand Helawi

Anorexia

Ik doe alsof ik eet
mijn maaltijd bestaat uit
gestruikelde aardappels
erwten die lenzen dragen
rijst vergeeld door boter

ik zie mijn tegenzin glinsteren
in de rand van het bord
toen besefte ik dat aardappels en rijst
nooit samen kunnen gaan

de geur van Detol kleeft nog op mijn handen
de keuken vraagt om gekuist te worden

mijn vork verveelt zich,
samen met het mes
neemt hij dezelfde weg terug