Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht

Iris Wynants
Jana Arns
Gino Dekeyzer
Anne Cockaerts
Rinske Kegel
Liesbeth Aerts
Ludo Bleys
Geert Viaene
Philippe Jacobs
Dorien De Vylder
Edward Hoornaert
Marieke Maerevoet
Dirk Van Boxem

Iris Wynants

Laten we niet alles in één keer oplossen,
maar laat ons hier beginnen: jij scheurt je vingers
los uit de mijne en legt je hand in je eigen schoot.

Je kan je eigen dobbelstenen gooien
en bij verlies je eigen schouder strelen.
Soms zal dat eindigen in uren van je houden.

Straks verdelen we het huisraad. Jij krijgt
de messen. Ik de lepels om mee te trommelen.
Wat van ons samen is, vegen we onder de mat.

Morgen, als we er klaar voor zijn, kiezen we elk
een eigen kamer en metselen de deuren dicht.
Pas dan zijn we ver genoeg om te verliezen.

***

Intussen word ik wakker en ben jij niet meer
het eerste wat ik denk.

Ik flaneer door winkelstraten
opdat mensen zouden zien
hoe goed het met me gaat.

Achter iedere voordeur liggen mogelijkheden.
Vissen breken uit hun kom.
Teevees slorpen hun kijkers op.

Trappen voelen zich verlaten
want niemand wil nog ergens heen
maar hier zijn, nu, en feest.

Dus scheuren huizen uit hun vel
totdat wij met armen en benen gooien.

's Nachts ga ik vol verwachting slapen, bijna
voel ik me blij. Morgen komt een nieuwe ochtend.

Het derde dat ik denk ben jij.

Jana Arns

G

Hier lig je
in agressieve vorm,
uitgezaaid in ziekenbed.

We hebben herinneringen meegebracht,
maar vinden niets om ze in te zetten.
Er is geen plek meer in je hoofd.

Verpleging loopt in estafette
meermaals uit eigen baan.
Ze geven lucht door, je hapt niet toe.

Naast je staat een zoon verloren,
hij houdt zijn stem gevouwen in zakdoek,
wast het enkele raam met dubbele ogen.

Een bezoekuur verwijderd,
je laatste ademtocht,
afgeblazen.

Gino Dekeyzer

Westerbork

mijn dochtertje van elf hangt tegen me aan
ze vraagt met grijze ogen
zullen daar ook andere kinderen zijn

een spanning waarop je viool kunt spelen
vult de volgestouwde goederenwagon
doorheen kieren sprokkel ik moed

ja, er zullen ook andere kinderen zijn, zeg ik
maar ik zie ballonnen op een prikkeldraad

op het perron wacht onze buurman
hij leerde haar nog lezen
nu zet hij op een lange lijst

twee kruisjes

Anne Cockaerts

avondeten

wij zitten hier doof geluisterd
kreupele zinnen die we nauwelijks nog spreken
teder in elkaar gevlochten voor de schijn
bruut vergroeid van binnen

we lepelen het bord vol venijn
zonder zoet of zout
met de geur van jouw lijf
£dat al lang geleden afscheid nam

onze stemmen klinken vreemd
woorden breken onherkenbaar
toch waren we ooit samen
kind

Rinske Kegel

Of je verliefd zou kunnen worden op een bijstandsgerechtigde

De werkeloze apotheker die vader was
sprak met de werkeloze moeder
die van beroep moeder was geweest
en voelde een lagedrukgebied zich onder zijn navel
ontwikkelen en dacht aan een weegschaal
die leed zou kunnen wegen en wat de waarde van dat wegen was
en of hij aan een bijstandsgerechtigde zijn hart zou kunnen verliezen

hij keek omhoog en de werkeloze moeder keek omhoog
en zei dat er een storm zou komen dat ze dat in haar
liezen kon voelen en de apotheker dacht aan
het jongetje dat nog steeds op school
op de achterkant van een potlood
zat te kauwen precies zoals hij vroeger deed.

Liesbeth Aerts

(a)

Ze wou zich aanvlijen tegen zijn boze schouder.
Die blokje voor blokje afbreken tot op het aanraakpunt,
dat is het punt waarop hij haar aankijkt.
Maar het ontbrak haar aan durf.
Haar vorm zou scheuren
mocht ze naast hem plaatsnemen.

Dus liepen ze dagenlang een evenwijdig traject,
beschreven elk hun vierkant om de tafel.
Het hare paste perfect binnen het zijne,
ze zou hem nooit te buiten treden.

(b)

Zij wou zich ingraven in mijn broze schouder.
Die brokje voor brokje leeg peuzelen tot op het bot,
dat is het uiterste punt van samenhang.
Haar gevijlde figuur zou kraakbeen
en ligamenten raspen
mocht zij naast mij plaatsnemen.

Dus beschreven wij cirkels om ons middel,
elk in een hoek van de kamer,
als om onze plaats te bepalen.
Ze zou mij nooit te binnen schieten.

Ludo Bleys

liniaal met schoolverleden

hij pronkt met dertig centimeter
vertelt hoe lang een lijnstuk is

een lat van hout vol nostalgie
en afschuw voor rechtlijnigheid

een pen werd toen nog in de inkt gedoopt
een vlekkeloze dag ongewoon

woorden op de vlakke zijde
een naam, een wereld op de dool

ik stond bekend als bonte hond
een dwaas in folio

Geert Viaene

Het mag ook ergens anders zijn

Op een of andere dag missen we de trein.

We zetten lukraak rustpunten uit op de sporen
die we wijdbeens naast elkaar leggen tot we zien
waar we zonder al te veel moeite kunnen instappen.

We voorzien dat de noodrem ons ergens in het zuiden
uitschudt tussen vissen in het gras, kikkers in bakken
regen die uit de hemel storten. We houden onze bek

omhoog zoals de reigers doen, zoeken scherp-
schutters in het vizier, ontladen hun vuurwapens,
hoppen de wagon terug in op het laatste nippertje

langs de schuifdeur, ploffen ongemakkelijke zetels in,
afstandsbediening en frisse pinten binnen handbereik.
Het lijkt wel Schone Schijn. Zoals Onslow zijn we gek

op avontuur. Never mind the gap in Waterloo Station.

Philippe Jacobs

Vogelvrij

Ik snij een raam uit de ochtend
met zicht op de vallei
waar de valk bidt tot de muis
de boer vloekt tot zijn goden
waar het moment zich uitrekt
ik kijk naar de spiegel£
sper mijn vleugels en
stort me in de spits

***

Getuige

Een akker ligt op zijn kant, lekt
uit zijn voren. De zwaartekracht wankelt
in een zwaluw. Met dikke keel zwijgt een huis

in het rond. Een zwerm trekvogels kluistert zich
aan de vensterbank. In de branding dobbert
een zelfportret. Een dampkring zucht
en opent haar littekens, tot bloedens toe

krabt de nacht haar ochtend. De zon schroeit,
in de blinde vlek is het koud

Wat nabij is bedriegt, de verte is trouw.

Dorien De Vylder

OP DE SPEELPLAATS

Heel af en toe is het volgende moment
niet de bestemming van het vorige,

maar gebeurt het gewoon,
omdat het niets anders te doen heeft.

Een kleuter die zich uit de rijen wringt,
naar de kleurrijke speeltuigen loopt, het rode paard opklimt,

ervandoor gaat, sneller dan de wind.

***

DE DICHTER

Ik zit met mijn gedichten aan tafel
als een gezin.

Zij hebben geen gezicht dan elk gezicht
dat ik mijzelf heb aangemeten.

Zij vertellen telkens net niet hetzelfde.
Ik ken ze zoals ik mijzelf herken.

Wij worden samen ouder,
de een al trager dan de ander.

Ik zit met mijn gedichten aan tafel.
Iedereen is er.

Edward Hoornaert

Onderstroom

En na het zwemmen volgen de uren van
het lamme zwijgen, en alles wat nog ademt
hapt niet meer langszij. Alsof je hoofd

het water is waarin je met je ganse lijf
bent stil gaan staan. Alsof je schaduw bent
geworden op deze onbewogen plek.

Een zwemmer ben je niet.
Daarvoor kom je doorgaans net te snel weer boven.
Maar hier zuigt de mond zich in je vast, word je
door een onderstroom van woorden meegenomen

en ontwricht. Hier hangt de dag zich onherkenbaar
aan jouw ogen op, vindt diepte nauwelijks nog een gezicht.

***

Manna

Een tafel die zich niet langer tot de hemel richt
verandert in woestijn (zo werd het ons gezegd
zo hebben wij het onthouden).

Onder het alziend oog van hij die vloek en zegen was
leerden wij spreken zoals niemand sprak. Bij het gebed
kwam alles vast te liggen in het hangslot van onze handen,
prevelden wij gouden woorden met de aandacht van wie
honger had terwijl de borden ongeduldig wachtten
op een eerste teken van voorzienigheid.

Wij geloofden dat er ziel zat in het malen van de mond,
dat wij de ruimte zwijgend konden vullen, dat wij de lach
op afstand konden houden.

Wij geloofden dat zijn naam ons altijd vreemd zou blijven.
Wij waren allerminst de geest nabij.

Marieke Maerevoet

licht

negen manen reizen we onder water,
negen manen in schemerlicht

in de zomer laten we de rolluiken hoog,
zien hoe de wolken vangnetten spannen
onder de breekbare maan. bij dag zoeken we
in bossen de open plekken waar, boven ons hoofd,
een kring van kruintoppen de zon doorlaat.

in de winter steken we overal lampen aan,
zeven middaglicht uit dagen die nauwelijks
opengaan en sussen de nachten binnenskamers
met glanzende huid en warmte van handen
en adem. 's morgens hullen we ons in linnen£
en lagen van fijn gesponnen wol en slaan
blinkende schouders om.

de veerman betalen we later
allen dezelfde tol.

Dirk Van Boxem

Bij de oogst

Je denkt, straks is het avond
En warme lente en alles rustig.

Er brandt een lamp en je denkt
Dat ben ik, met al mijn wijsheid.

Je denkt, ook toen was het avond
En warme lente en alles wit.

Er brandt verlangen en je voelt
Dat ben ik, dat is hij, dat zijn wij.

Er moest gezaaid en zijn blik
Schatte de oogst veel en rijp.

En dan is het avond en is je plaats
Aan de voet van de tafel.

Alles praat behalve jij, jij denkt
Aan het verlangen en kijkt.

Naar de steekvliegen die twijfelen
Tussen de lamp en jij.