Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht



JANUARI 2022

Frank Renders
Klaartje Van Camp
Ivar van der Velde
Jacques De Maen
Nikki Petit
Hans Van Miegelbeek
Ilse Van Eepoel
Bauke Vermaas   
Eva Vanlerberghe
Marc Rothheut 

Frank Renders

Verre landen

als ik aan haar denk stel ik me verre landen voor
met een bootje van papier was ik er reeds lang geweest

elk seizoen wordt er gevierd met haar parfum
van beloftevolle kruiden in recepten met groen licht

alles zwijgt er in een taal waarin voor moord een woord bestaat
dieren zijn maar bang van wie honger heeft

de natuur als femme fatale, nader niet te dicht
ze verslindt je voor je aan het bloemenbed geraakt

ik stel me verre landen voor, plooi gedachten naar een plan
tot ik opnieuw besta en vaar

 

Klaartje Van Camp

Prinses Haakneus

Kerst, dit jaar.
Prinses Haakneus heeft de verlichting
tussen twee zone 30-borden gehangen.
Uitzonderlijk, want nog nooit gebeurd.

Adoptiekind heeft een broodje besteld.
Prinses Haakneus heeft niet gegeten.
Ze lust geen brood
en al helemaal niet op bestelling.

Meestal eet ze niets,
alleen zwarte bessen.
Ze hebben de kleur van Prins Haakneus.
Vergezochte metafoor.

Prinses Haakneus heeft een eetstoornis,
of is slim,
zeggen dokters.
‘Eetstoornis, of slim,
één van beiden.’
Nasaliteit.
Schilfers metaal bij het praten.

Kerst, dit jaar.
Prinses Haakneus
is naar de driehoekige volkstuintjes gegaan.
Prins haakneus heeft kniehoog in het gras gestaan.
Prins Haakneus heeft naar een vogel gewezen,
 lang naar de lucht gestaard.
Slim, want negeren.

Prinses Haakneus is thuisgekomen.
Het metaal heeft zich onder haar nagels genesteld.
Adoptiekind bood troost.
Adoptiekind zette een bord voor de deur.
‘Haakneus zoekt soortgenoot.’
‘Bedankt.’ zei Haakneus.

Het is een uitzonderlijke Kerst dit jaar.
Prinses Haakneus heeft de verlichting gehangen.

Prinses Haakneus drinkt wijn.
Prins Haakneus eet taart.

Ivar van de Velde

Regenschaduw

Kruidig is de avondzon
een Indische ober presenteert haar hitte op het dienblad
zijn ritmische klank laat ieders wangen blozen
ik droog met een servet het voorhoofd
in mijn lichaam lijkt een gletsjer te smelten
poriën kronkelen als bergbeken langs pukkels met witte toppen
vanaf de neusbrug springen zweetdruppels in mijn mond
verbranden ze door de hete adem
achter mijn tanden valt nauwelijks regen

 

***


In de bloedhete kas vloer ik een dwarse bessenstruik
leg haar uitlopers in de houdgreep
en klem totdat haar vruchten rood aanlopen.
Achter de afrastering azen vogels op een plek.
s ’Nachts doopt de zwerm haar vleugels in het inktzwarte heelal,
kleeft sterrenstof aan hun gespitste tippen
en tekent de formatie een magisch verslag
van ons gevecht op de gekneusde hemel.

 

Jacques De Maen

Vloeibare stilte.

Ik geloof in de vloeibare stilte van de stad, die door de man in verenpak
wordt belaagd en in de steltenlopers die op het trottoir wachten
op het aanbreken van hun ijstijd.

Zo vloeibaar is de stilte van de stad.

Ik vermijd de lokroep die uit de straat met uit de rails ontspoorde tram
weerklinkt en het echoën van het verstoord gemurmel van de stadswachters
die zich om hun verleden schamen.

Het gestoord gemurmel van de stadswachters.

Mijn stad wacht op de vier Ruiters van de Apocalyps en voor de klokkentoren
verzwijg ik het orakel van de weerwolf met bloedscherpe hoektanden
en vurig-agressieve bloeddorstigheid.

De Apocalyps en de Weerwolven.

Ik zoek niet naar de betonbrug over de ingebeelde rivier maar beleef
hoe de waanidee van de veerman in het verlengde van zijn veerboot graffiti
wordt met een boodschap die niet uit heilige schriften komt.

Hoe waanideeën graffiti worden.

 

Nikki Petit

Roerloos

Niets roert zich nog als voorheen.

Zonder je sleutel die zich omdraait in het slot en
de deur voor je opent.

Zonder je armen die langs de gladde voering
uit je jas schuiven, als een brief uit een
keurig geopende enveloppe.

Het zachte veren van de klink onder je hand.
De eenvoud van je tred.

Het zuinige klikken van de beentjes van je bril.

Het geritsel van de krant in je handen, de zorg
waarmee je de bladen één voor één omslaat.

De droge vonk van je aansteker, het vertrouwde van
je kuch, de berusting waarmee je de dag
langzaam van je wegblaast.

Bedaard verjoeg je, vanuit je eigen orkestbak, de leegte.

We staan op wacht en houden onze adem in.

 

Hans Van Miegelbeek

Station


wij hebben het licht gezien
zwermen als vliegjes naar het station

hier draait de klok rond de tijd
zelfs op sneakers lopen we verloren tussen te vroeg en te laat

seconden slurpen we weg met te hete koffie
tot een luidspreker routineus de lauwe toekomst voorspelt

tijd en op tijd als twee blinkende rails
alleen in de verte vallen ze samen

gelaten geraakt het kind uit de reiziger verdreven
hier geen tikkertje spelen of touwtjespringen, wachten

de trein kent het geduld van ijzer smeden
tot het knarsen van de wissel komt

remmen met vuurwerk van hard op hard
als een blaasbalg gaan deuren open en dicht

reizigers niet meer dan lucht,
zo uitgeblazen, zo weer aangezogen

na slaande deuren, de rilling van vertrek met hortende wagons
haast heeft schokken nodig

 

Ilse Van Eepoel

NOT FOR SALE

Aan land geworpen, zonder schelp of
schub, een wilde geur in de buik, de
liefste meisjes krullen er bij op

Hun kosmos bloedt, ze worden
veel te week gewassen, nauw gekleed
in een brave naam die luisteren doet

Hij knelt, hij schuurt, het is een donder
een dure bliksem, ze schenken hem weg
floreren liever zonder

 

Bauke Vermaas

GRAVEN

Je kunt overal beginnen
spitten tot je op iets stuit.
Je zult iets vinden. Hoe
maakt niet uit.

Langzaam
en
voorzichtig

of snel en onstuimig schep na schep na grote schep. Tot

iets je weg blokkeert.
Wroet je dan verder
of probeer je te zien
wat een scherf een botje
een steen verbergt?

Zocht je naar die steen
of naar wat nog leeft achter
de muren die hij maakte

en als je hem wegneemt
wat stort er dan in?

   

Eva Vanlerberghe

Afval

Daar stonden we dan:
restafval en PMD.
Ze stoorden me mateloos.

Ik was te veel, jij nooit genoeg.
Ik werd er leeg van, jij overvol,
vol van jezelf, leeg van mij,
heb alles dan maar uitgesorteerd,
overlast in twee categorieën verdeeld.

‘Zero waste, sluikstorten verboden’,
toxisch leeg, uitspoelen en hergebruiken,
consumeren, laten gisten en de vlam erin.
Wat rot is gaat ruiken,
ik vulde de zakken, jij zette ze buiten.


Marc Rothheut 

ZIBULATEUR
Dit is de man waarvan de evenaar door het keelgat loopt,
de gevluchte rebel met een spoor van geweld: door het kapmes
zijn vonnis geveld.
Op het Astridplein gaapt hij door de vrieslucht recht omhoog
zoals zijn Primus naast het gesneuvelde leeggoed.
Zijn vuist omklemt de flessenopener in deemoed.
Voetje voor voetje, alsof hij pootje baadt in scherven glas,
wankelt hij richting de opvang door de nacht.
Denkt hij aan teruggaan, aan de graven
die sowieso zijn opgeruimd?
Laat hij zich vermurwen door de doden,
de drankzucht gevoed met hun bloed?
De verre hitte draagt hij met zich mee,
staatloos dolend door de Lege Landen.
Uiteindelijk verdwijnt ook hij in de stijve koelte,
de voeten vooraan, de rest schuift er languit achteraan.

 

***

GHOSTBIKE
iedere nacht probeer ik je te bewegen
omzichtig door mijn duisternis heen te fietsen
pinkt de trucker in het ochtendgloren toch naar rechts
jou weg, schreeuw ik me een ongeluk in jouw laatste adem
onherroepelijk sluip jij met de avond bij me binnen
schemert op kousenvoeten door de slaapkamer
daagt me uit voor het zoveelste spelletje kiekeboe
jij blijft verdwijnen en ik blijf, tastend in het duister