Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht

Ludo Bleys
Dorien De Vylder
Annemie Deckmyn
Sharon Evita Bakker
Lies Wullaert
Jan Van Gompel
Maya Wuytack
Leen Pil

Ludo Bleys

bedtijd

de lappenpop ligt op apegapen
middernacht voorbij zijn alle vogels dood
de koelkast zoemt zich in de aandacht
geruisloos valt ze uit het beeld

vertrek naar bed als naar een ander land
doof het vuurwerk in je brein
draal niet tot de eerste trein

nu en vroeger kleuren bont en fel
later baadt nog in lavendel
morgen zal het oogsttijd zijn

***

20 gezien door 60+

in de kleine kamers van mijn jeugd
was alles absoluut: een lach
zo blinkend als een koperblazer,
verdriet vermenigvuldigde verdriet.
ik wou zo graag gelukkig zijn.

veel van wat ik nodig had
om mijn ondier te berijden
lag in de vrieskast binnen handbereik.
blauw verlangen naar de dooi.
hunker naar de ogen van het licht.

grossier in vriendschap en mislukking,
op reis door een gouden tijd,
ik wou de straten vullen
met muzieklantaarns, met de vijf octaven
van mijn gedroomde stembereik.

Dorien De Vylder

LAKENS HAD JE NIET

Lakens had je niet,
wel mooie woorden en een deken
bevlekt met gemorste minnaressen.

Je beloofde je gulzigheid te voeden
in mijn mate, in etiquette, maar op de manier
van onder tafel.

Geen overdaad aan uren,
de tijd in één nacht net gepast
om de mooiste tip van onze sluier op te lichten.

Je sigarettenrook als mijn ontbijt
blies me in vreemde dromen
weer naar huis.

Daar waste ik mezelf,
trok verse lakens over onze naaktheid
en bewaarde.

***

Ga, glip langs een steegje
uit dit moment,

vertel de stad dat ik besta.
Roep mij uit over de daken.

Ga weg, wacht op een afstand,
schets me daar opnieuw,

bedenk me honderduit, beken me
aan de straten, spuw me uit.

Kom terug, vertrek naar me, kom me niet
toevallig tegen, ga naar me op weg.

Annemie Deckmyn

oogst

het was een slecht jaar
we kwamen niet verder
dan enkele spadesteken

langs de schaarse gewassen
de slijtgang van de sleur
hier valt niets te oogsten

raven wachten op een kreng
er knaagt een wezel in de stal
we breken onze schuren af

***

reis

we zijn bereisd. geen grenswacht weerhoudt ons.
in elk vreemd grasland herkennen we
de donkere paarden, het bijeengeschoven hooi,
een droge zomerwind in oude bomen.

zwarte vogels krijsen om ons brood.
verjaag hen met je handrug, stel me gerust:
het is slechts reizen, we keren nog terug.
in onze hoofden bruist de stad vanwaar we komen.

Sharon Evita Bakker

Dieptepunt

je legt je droom in het diepe
uit overgebleven woorden
die schalks vergeten herinneringen
door de logeerkamer roepen
en met lege handen slapen

de klok aan de muur is niets meer
dan een plotselinge bevlieging
van elke zucht die je slaakt
omdat zelfs de schaarse tijd
je ontnomen wordt
wanneer in kringen van ratelende mensen
je verhalen in gebakken lucht verdwijnen

daartussen groeit een verlangen in zee
als je tegen de stroming in balkt
en houvast zoekt in het wakend oog
van een verdwaalde golf

Lies Wullaert

zij las boeken, bouwde steden
en honderden huisjes aan het strand.
in het zandpaleis liet ze mensen toe,
daar speelde het lichte leven.
elke kamer had een bad, minstens een.
de mensen in de huisjes eromheen,
wasten en spiegelden zich in zee.
brachten water naar de grachten,
zetten voor hun kleinsten thee.
in het zandpaleis dachten zij niet
aan de zwaarte
in de huisjes eromheen.

Jan Van Gompel

een manier van zijn

ik ben niet gemaakt van twee stervelingen
niet in langdurig samenkomen,
noch door verstandsverbijstering

ik werd niet door mensenhanden gevormd
niet door dwingende ogen gedreven,
door een vreemdeling de weg gewezen

ik hanteer geen hamer en beitel,
wacht niet geduldig op elke hoek,
ben niet gezalfd om zintuigen te bekoren

nooit werd mij gevraagd een kinderhand
los te laten, grootvaders te vertellen
dat niets of niemand er toe doet

nimmer ben ik gezegend om hier te blijven
evenmin ben ik een reiziger, een pelgrim
tussen hemel en aarde proef ik geen verschil

***

alles is water

ik ben overtuigd. haar doorzichtig zijn
is een kunst, een filosofie. zoiets als
overal het laagste punt willen zoeken.

misschien vergis ik me. wil ze slechts
spelen; zich uitstrekken in plassen om
schoorvoetend het opdrogen te leren,

geraakt te zijn door een kind dat springt.
voorzichtig giet ik haar in aarden kruiken
om te begrijpen hoe iets tot stilstand komt.

Maya Wuytack

"................."

Ik ben de zwakste weggebruiker.
Iedereen rijdt mij te pletter.
Maar als ik val,
nooit in herhaling,
als ik val
kom ik nooit neer.
Ik ben de stilte.

Laat jullie saunabezoeken,
jullie handen in andermans boezems,
jullie agenda's en computerproblemen achter
en volg mij.
Ik zal allen overleven.
Ik zal mij keren als een beest
met reusachtige gezichten;
Pilaren die omvallen
dwars op de mierenader
van jullie bedrijvigheid.
Jullie zullen niet
om mij heen kunnen,
jullie zullen huilen,
zoals jullie nu al doen,
maar oprechter.

Ik zal jullie legen als een broekzak
vol verzamelde onbenulligheden.
Jullie nietszeggendheid,
ik zal ze ondertitelen
met sprakeloosheid

"................."

Leen Pil

WAT JE KRIJGT

We halen het dal op grote hoogte. Nu nog de kudde.
We kijken uit. Naar de vrouwen, de hoeders. Ze
zouden komen.

Ze dragen hun hoofden in doeken, trekken naar de
rivier. Ze zeggen niets. De dieren volgen, bruin en
droog.

Ze buigen tussen steen en bergen, luisteren naar de
sneeuw. Ze lachen, komen thuis. Dragen ook hier
dekens en juwelen.

Zuigen met de handen aan de dieren. En laten los.
Hier geen nappen en scheurtjes. Hier wachten we op
tijd.

Dit was de afspraak. We hebben elkaar goed
begrepen.

***

TEGEN DE WIND IN

Zelfs mijn baas weet dat ik in een tweede leven
motorrijder word of haas. Onvoorspelbaar

zal ik rennen, me verstoppen op het einde
van de winter als de sneeuw verdwenen is

en weer opduiken in jonge weilanden,
tussen steentjes die ik naar je lichaam gooi.

Ik zal mijn snelheid wissen uit de sporen en
het kind met warme zolen en een deken

in een kamer laten lopen die groter is
dan zijn eigen plek en ik zal voor

hem zingen.

***

TICKER-TAPE PARADE

wat ik me ontzeg dat zijn de kinderen
die op centimeters van elkaar
en met amandelen in suiker
de bruiloft als snippers over het bed uitstrooien
en met linten door de straten
een brief ophalen die naar de boter smaakt
en niet meer sluit

ik proef het feest en laat het smelten
op de tong die in lagen glanst
en op hete lippen zuigt
en aan geen einde denkt
maar ook hechtingen kruipen in mijn hoofd
en tellen het bestek dat steken zet
als zwarte muizen