Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht

Mie Gilleir
Kobe Michiels
Stefan Heulot
Jelmer van Lenteren
Kris De Lameillieure
Anneke De Wachter
Shari Van Goethem
Wim Paeshuyse
Jan Van Gompel
Gerard Scharn
Mie Gilleir

TOCHT

Als de dorpen beginnen te branden
grissen wij het brood van de tafel
kruimels vallen een glas breekt

we stoppen het portret van vader in onze jas
bij het mes en de touwen
we doven de lichten zwarte ramen gapen
we raken elkaar nog aan
uit de verte wordt al geroepen

we slaan water in zadelen de paarden
begraven de sleutels
dalen het pad af
uit de verte
horen we de honden naderen

Kobe Michiels


ze heeft altijd bestaan
de regenval tikt in haar klokkenhuis
het centrum uit evenwicht
ik adem voor haar begin
een weelde van gevoel
laat het stuipen in mijn maagstreek
vertel het met gouden punt
dat ik wankel
van links naar rechts
het is zo troebel als het zwaartepunt van mijn hunker
ik kan haar niet laten gaan
ze heeft me gebeten
met een verslaving
geboeid en geslepen
in een pasklaar moment

Stefan Heulot

droomland

hier kloppen we nagels in de muren
met onze vuisten, hangen we
opzettelijk schilderijen scheef en vragen
voorbijgangers om te komen inwonen

onze voordeur geeft uit op de tuin
waar enkel struiken groeien, we trimmen
het gras niet en vervangen de schommel
door een doodskist

we horen stemmen zonder boodschap
luisteren enkel naar echo's, schrapen
veel te jonge voetstappen van de traploper
recht het fotoalbum in

zodra de nacht in de gangen hangt
doven we het licht. We lopen leeg
draaien de vragen om: waarom wij?

Jelmer van Lenteren

SHOWMODEL: HALVE PRIJS, GEEN ENKELE GARANTIE

Ik ben de man die 's avonds onderuit zakt
en op slaap wacht die niet komt.

Mijn inmiddels dode kater
beet de kabel van mijn televisie door.
Ik kan de krant niet lezen zonder bril,
heb geen klok.

Als ik uiteindelijk toch ga liggen, sta ik op
voordat de zon opkomt.

Ik zet koffie voor vier, gooi driekwart
bij de bruin geworden plant

en ga zitten wachten tot zij zich,
wellicht als postbode, deurwaarder
of politieman vermomd, nog één keer
aan me openbaart.

Ik ben de man die nooit geboren is
en nooit te horen is.
Maar ik heb het bonnetje bewaard.

***

STRIJK

Dit is het goede doen: je ogen sluiten
en violen zien, enkele tientallen,
en wat er aan de strijkstok blijft hangen

als violisten zweten, spuwen, bloeden
uit al wat boven kinnen is, dat
in kommen vangen en te drinken zetten,

omdat zwerfkatten. In het heetst
van de strijd, ter hoogte van de climax,
een nare smaak, schrammen van wie hogerop

wil klimmen. En beginnen. Aan gedichten,
aan een dag, aan gebreken, aan de zak,
omdat die beesten. Riolen ermee vol.

Bekocht gevoel. Verknipte galajurken.
De violiste is de poes van het orkest.

Kris De Lameillieure

Dorp.

Voor een puntdicht ben je te groots, te vol
van levenslust in stoeten en breughelfeesten,
te uitgestrekt in weidse akkerlanden,
teveel pointes voor één gedachte.

Misschien pas je wel beter in een sonnet :
ik knoop je wijken in kwatrijnen open,
zet je kerken en kastelen in rijmen vast,
hinkel in terzinen op je beiaardmuziek.

Maar je wil vrij zijn, houdt van het ongerijmde.
Je rijmt van binnen oud en nieuw bijeen,
balt je jonge clubs, verzorgt je grijze wijzen.

Je leeft wel duizend levens, vecht je strijd
in weer en wind. Je zingt je lied op eigen wijs
tot het samen klinkt, 's avonds op de pleinen.

Anneke De Wachter

Ogen vol zee

Ze lachen naar mij en zien alleen
mijn kleine hoofd met grote ogen.
Zwoegend rode emmers vullen
vol met schelpensneeuw. Gebogen

graaf ik de gracht naar't grote water
die de zee doet leeglopen in mijn ravijn.
Ze lachen naar mij maar zien alleen
mijn kleine kleren vol woestijn.

Nu de zon zich verstopt achter golven
moet ik met grote ogen vol zee,
van hun de werken stoppen.
Maar morgen begin ik er weer mee!

Shari Van Goethem

de zon legt zich op mijn gigantische
waterbed te slapen. duikt onder
in mijn golven en verdwijnt.

ik wou dat ik zoals zij zo mooi
kon verdwijnen. dat iemand het zag
en zei: ik wou dat ik zoals zij.

maar ik ben reeds een leven
zoek. een transparante vrouw.
een brakende moeder

die kinderen perst die niet
geboren willen worden
zonder vader. een woest wijf.

een verslindster die met haar vege
lijf tegen de aarde aanwrijft.
het schuim op de lippen krijgt

wanneer er iemand aan haar rand
waadt. haar laat voelen waar
haar grens ligt.

de zon springt op uit mijn gigantische
waterbed. ik wou dat ik zoals zij
zo mooi.

Wim Paeshuyse

Ik wou dat alles nog zo simpel was als een jongenskamer

Een stereoketen en een kledingkast

Een bureau en een eenpersoonsmatras

Een moeder die stofzuigt op zaterdag

Een bordje aan de deurklink

dat je niet storen mag

Een verzameling verzamelcd's,

Jeugdboeken die niemand leest

Posters aan de muur van een idool

Een wekker om op tijd naar school

Ik wou dat alles nog zo simpel was als een jongenskamer

Jan Van Gompel

ga de wereld uit

ga de wereld uit. kijk niet achterom.
zeg het vasteland en haar mensen,
de dagenraad en haar beloften vaarwel.

laat je gedachten bij de waterlijn.
leg zacht je stem, je lichaam
en de wind het zwijgen op.

je vader zal ik omhelzen,
hem zeggen dat de golven jou
als een weeskind in hun huis opnamen.

je kind zal ik troosten en verhalen
over het bolwerk van je dromen
en hoe de dagen je moe maakten.

aan hen die oordelen vertel ik dat
in jouw niemandsland de poort
naar de afgrond nooit gesloten was.

Gerard Scharn

bevestiging onder voorbehoud

is het gekrookte riet ontkreukt, gevlochten
en gezwingeld vlas tot een wiek gedraaid
de strijk tot op het laatste hemd gestreken
het botervisje in de pan contant betaald
een eiken stam wagenschot tot kast verzaagd
het tafelblad door poten fier geschraagd
de panoplie voorzien van twee rapieren
en speelt u liever lansquenet met vieren
dan komen wij vanavond bij u langs