Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht

Jana Arns
Greet Lesage
Bas Tuurder
Rita Van Asch
Gert Jan Janssens
Ludo Bleys
Leen Pil
Job Steenhouwer
Pim Cornelussen
Philippe Jacobs
Annemieke Deraeve
Gerard Scharn
Kobe Michiels
Ingrid Strobbe
Etienne Van den Steen

Jana Arns

Vrije dag

Onze hoofden liggen nog in bed
of ze staan al met Jezus aan de deur.
We zijn te bevlekt. Niemand thuis.

Met een sneeuwruimer vegen we
de winterslaap uit onze ogen en slepen ons
naar de kast, trekken een wijde wereld aan.

Hij valt groot uit of wij zijn alweer gekrompen.
Met een kind op onze schouders,
struikelen we verder samen de trap af.

Beneden kleven dagen aan de vloer.
We zien een kind dat hoelahoept
met oude koffiekringen en een gezin

dat geen poetshulp durft te vragen.
Het ontbijt, vers geplukt uit de winkel,
wordt gewassen in onze mond.

De radio bericht dat wij binnen blijven:
er is stormweer op komst.
Deze keer zullen we open doen.

***

Wij zijn zo lang tezamen
dat ons kind gerimpeld wordt geboren.

Als oude wijze brieft zij ons
over haar pop-up geluk en wij,

wij staan met onze mond vol stiften
uit te drogen.

Als een tandarts vult zij onze lach
weer bij en haalt ons terug.

Zoals toen wij keer op keer
in de echt verbonden.

Elkaar eervol vermeldden.
Naast de prijs gegrepen.

***

Tafereel

Een winteruur in de ochtend,
een verzonnen tafel bij het ontbijt.

Geklemd zitten ze aan het dienblad,
er ligt zondag op het bord.

Hoofden over stoelen gedrapeerd,
ogen gezwollen als extra dikke weekendbijlage.

Ze repeteren hun zwarte blik in koud geworden koffie.
De mascara uitgelopen.

De dag belooft alvast niets te verbreken.
Middelmaat, in vale kamerjas,

sloft de keuken uit.
Restjes diep ingevroren

Greet Lesage

ZUS

Ik weet nog dat je me vertelde

dat er krekels woonden achter het behang
dat je die witte schoenen lelijk vond
– jij had ze me gegeven –
dat er in mijn neus groene beesten groeiden
– die mag je eten zei je –
en dat de nonnen potten waren
ik rook alleen maar rode kool

ik zocht troost in rozenkransen
vond ze in een suikerspin
de draaimolen maalde nergens om
mijn vlechten groeiden in spreidstand
als het paard zijn poten
– benen zijn veel beter –
en de flosj komt later aan zijn trekken

ik leerde stikken
ik leerde strikken en sloeg mijn beide armen om het heelal
daar stapten mensen ooit wel in
maar nooit meer uit en langzaam
moest ik uit je schoenen schuiven
– om dat knellen –

wie zal er nu mijn voeten kussen?

Bas Tuurder

de jongen die nooit meer sorry zei

weet je wat je moet doen?
wil je het even herhalen of
brengt dat je in de war?

je weet wat je moet doen.
je weet waar je naar toe gaat?
tuurlijk weet je dat, je lette altijd zo goed op.

dat ziet er goed uit zo
die jas nog wat rechter
het komt goed, hand door de haren

kordate stappen, kin omhoog
en onthou je bent een flinke jongen
je moet nergens bang voor zijn

je weet wat je moet doen
waar je naar toe gaat
het komt goed
we zien je later
en zijn bij je

Rita Van Asch

Van glas

Oude muren scheuren.
Met het puin gaat een geheugen
onder een grasberm schuil.

Een wonde in de aarde
wordt opnieuw gedicht.
Muren van glas vangen gulzig

het licht. Voorspellingen van zon
klimmen de kamers in,
elke gewenning wordt nieuw.

Het huis is breekbaar gewapend.
Wees voorzichtig,
ook wij zijn van glas.

Gert Jan Janssens

Ik zeg dat wij onbuigzaam zijn als planken.
Dat we trappen op de plaats,
een carrouselvloer zonder doel:

draai ik een kwartslag rechts -
en nog één. Nog één en nog
één. - lijkt er niets gebeurd.

Dan zeg jij: we zijn multiplex,
laag na laag gestapeld, bovenlaag dwars
op onderlaag, vezels kruiselings gelijmd.

Dat houdt ons als bindweefsel samen.
Onze brakke botten kleven aan
spaanders als cellenmatrix

die mijn curve volgt als de
pezen rond mijn spieren,
zij blijft plakken aan mijn been.
Bindweefsel houdt ons aldus bijeen.

Ludo Bleys

diffuus

het braakland valt niet op te meten
de vertes zijn te diep
dieren hebben hier geen leger
alles ligt in het verschiet

de stem de zachte zuidenwind
de wolk verhuist naar daar
waar hij vervaagt
als een vliegtuigstreep door de zomer

nooit werden wij in kaart gebracht
grillig overwoekerd is de weg
elk blad verliest zijn boom

Leen Pil

weer

hier heeft het niet geregend. hier is droogte
heel gewoon. ze brandt in je keel. hier wonen
intelligente mensen naast blinde termieten.

ze houden de bruidsvlucht kort, bewaren hun
negatieven in de grond, gieten er energiedrankjes over
zodat de wreedheid in het groepsportret vervaagt.

paardenstaarten vervangen het dotje, vegen de hitte weg,
de vertroebeling van de geest.
ze hebben lak aan verhalen.

het drukkende landschap monteert uit zichzelf zandstormen
en shots tot een gruizige mare terwijl we erbij staan,
gevaar lopen als we herkend worden met onze negen levens.

Job Steenhouwer

Bonsai

Ik tem mijn ego in alle eerlijkheid.
Ver ben je niet, ook al meet ik
nooit een afstand. Vaak word ik

de stilte gewaar als ik even aan je denk
en langzaam verdiept even tot steeds,
zoals de rimpeling in de vijver overgaat

van nu naar altijd. Zo ga ik steeds beter
over tot jou, samen verworden we tot
een vlakte terwijl ons zelf zelf blijft.

En de ouderdom zal bewijzen of er nog
een boom kan groeien op ons vlak,
of dat stilte genoeg blijkt.

Pim Cornelussen

Iemand die iets heeft verloren

Er staat op straat een man te wuiven.
In een film zou dit een moment van vreugde
zijn, reünie van verloren familieleden of
een hereniging van uit elkaar gedreven liefdes.

De man staat daar al uren, het moment van extase
laat steeds langer op zich wachten, zijn arm zwaar
van verlangen, weerzien kleurt zijn ogen hoopvol,
tot de avond valt en de mogelijkheid uit het oog verdwijnt.

Wanneer houden we op om elkaar te verwachten?

Als hij in het donker niet langer beweegt,
de zaken zijn gang laat gaan, zijn ogen niet meer
op een horizon gericht, speelt er geen lied
tijdens zijn aftocht, maar een zwijgen.

Wij willen hem daar morgen weer zien staan,
met het breken van de ochtend, vingers in de lucht.
Anders zijn wij zelf verloren, dan is het allemaal
voor niets, dan is er niets.

***

op een dag

hoe wij op een dag
nog net voorbij het hoekje van de oceaan gevaren
spontaan van de aarde afvielen

zal niemand willen geloven

hoe wij vervolgens merkten
dat de hemel en de hel niet onder en niet boven
onze planeet gemonteerd zijn

zal niemand willen geloven

hoe wij toen wij vielen
ineens een hand tevoorschijn zag komen
erachter kwamen dat de wereld toch gedragen wordt door Atlas

zal niemand willen geloven

hoe wij ontdekten dat alles in de ruimte hing
niet gestut door enige sterke schouder
en hem suggereerden om zijn werk te staken

zal niemand willen geloven

hoe hij toen ten einde raad
de wereld bij zijn grenzen greep
het als een propje samenperste en de benen nam

zal niemand willen geloven

maar ook al neemt niemand dit van ons aan
toch is het zo

Philippe Jacobs

Litanie 2

Wij kunnen niet beginnen.
Wij kunnen alweer niet beginnen.

Schep dat zand uit uw mond, steek uw tong uit
en huppel met lichte tred over de nulmeridiaan.

Wij weten niet hoe wij hier gekomen zijn,
van 's morgens tot 's avonds zijn wij een vergissing.

s' Nachts lopen wij naakt over het broodmes,
altijd maar over dat naakte botte broodmes.

Vergeet uw oorsprong, gooi uw schoenen
weg, plant u voort in een bed of onder een berk.

Wij leggen ons oog in de palm van uw hand,
kruipen stroomopwaarts op zoek naar noodzaak.

Stop dat trillen van die kaak, verlies uw evenwicht en val
uit uw as. Laat uw honger bloeden.

Wij kunnen niet stoppen.
Wij kunnen alweer niet stoppen.

Leg toch die pen neer.
Leg nu toch eindelijk die pen neer.

Annemieke Deraeve

Mini Mental State

hij is het vollemaansgezicht
de scheurpapieren benen
een franskiljon de militair
voorlopig kamer negen

ik zeg hem: bloem water deur
vraag in welk land wij leven
ik zeg hem: lees doe wat je leest
en: schrijf een zin
deur is hij weer vergeten

hij schrijft je suis
en malheureux
in bevend blauw bijeen
zijn zin gelijkt het aderspatje
op mijn linkerbeen

Gerard Scharn

heerlijke waanzin

Utopia is het verrotte lijk
waarvan wordt gevreten
als de honger naar een paradijs
op aarde in ellende is verzand

het karkas een gouden kalf is
waar rondom wordt gedanst en
de grote trukendoos als altaar
met mispels wordt versierd

het volk roept en roept
sint juttemis sint juttemis
luister naar ons smeken
laat de kalveren schaatsen rijden

onthoud ons niet dat teken

Kobe Michiels

Weet je nog die keer dat ik achter je liep
dat de zon scheen op je hielen
je rende alsof je leven ervan af hing
weet je nog dat ik toen keihard voor je viel
je gierde van het lachen
ik zie de vogels nog fluiten
weet je nog die keer
je kreeg gloednieuwe schoenen
ze waren rood, sensueel
pittig en toekomstgericht

Ingrid Strobbe

hij droomt zelden
tenzij hij helden droomt in mij

dit is geen misverstand

de ogen blijven in beweging
het middenrif gaat op en neer

hij ziet mij in het soort vrouw met een kroon

hij spant zijn hand rond de mijne

tot we beiden een vlieg bij het raam
een wolk in het hart van de dag

Etienne Van den Steen

DE LAATSTE DAG VAN FEBRUARI

De laatste dag van februari
wij hebben het gezien het nieuwe huis
dat opdoemt in de paarse lucht

natuurlijk zijn wij niet verplicht
tegen de regen in te schrijven
over alle meningsverschillen met onszelf

wat wij dan willen
bestaat uit beelden die wij voor onszelf creëren
een kat die vanuit onze schoot ligt te kijken
hoe wij de trap opkomen

dat wij gelukkig worden
een lijn kunnen trekken onder alle schijngevechten
onder iedereen die niet meer belt

ik van mijn kant
zeg ook iets.