Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht

JULI - AUGUSTUS 2016

Paul Soete
Jana Arns
Wim Vandeleene
Merve Önder
Aloys Vonckx
Frie J. Jacobs
Gerard Scharn
Monique Bol
Karen Willekens
Nicolas Van Herck
Stefan Heulot
Kris De Lameillieure

Paul Soete

ZINKGATEN

Zinkgaten zijn net als bomen visionair, ze weten
dat de lente komt. Niets wordt iets en kloven dichten kloven.

Zinkgaten in zee tonen vluchtroutes van groter droogte.
In het diepe komt hongersnood en sterfte. Inktvissen en neteldieren
smokkelen - uit leefzuchtigheid - hogere waterlagen leeg.

En toch. Het uitdrogen van zee is een kussen van traagschuim.
Verbindt alsnog de lente met het anderland. Dode zee wordt humanitaire zee.

Dwingt vissen die kant op te gaan van wolken en van regen.

Tijd voor lange nachten vol geschaarde gesprekken. Hoogtij
voor scholen vol achterhoedevechters.

 

OP WATER GESCHREVEN

bij een tekening in geslepen Chinese inkt op Indisch papier,
Johan De Loore

Midden op het vierkant ligt
de tijd. Als regen in een oceaan.
Een vijzel potloodgrijs drijft
op het gefluister. Weegt het licht.
Een echo van waterlagen draagt
de vloedlijn tussen schrijven
en geschreven zijn. Watermerk.

De dag zingt lager
in het nalezen
van vermoeden.

En aan de rand is adem.
Adem die open kantelt in
handgeschepte taal. Die trilt
van opperhuid en binnenspiegel.
Adem die de lichte scherven
toont van vragen. Over het
schaduwwater in inkt en papier.

 

Jana Arns

Huis in scheiding

De slaapkamer slaapt niet,
maar baadt in zweet en kussengevecht.
De keuken hongert uit
met een verzuimd ontbijt.

Een moeder ruimt haar kind op,
maar ligt met zichzelf overhoop.
Een vader drinkt oploskoffie,
ontbindt zo elke zorg.

Op boodschappenlijstjes
staat een leven dat moet afgehaald.
Het haalt alles uit de rekken,
komt toch steeds iets tekort.

En dan ‘s avonds spelen
hoe men zichzelf terugvindt
in zoiets als een nieuw kledingstuk

en hoe snel het etiket
uit die leugen wordt geknipt
voor men kan inruilen.

Wim Vandeleene

DE LONT VAN DE TIJD

voor onze baan verandert
waardoor we smelten of bevriezen
voor we de laatste bron zoeken
in het droge bed van een rivier

voor een meteoor de korst schroeit
de dampkring met as verduistert
het gat in de ozonlaag wijder gaapt

voor een vlam uit de zon scheurt
de zee verdampt als het hier broeit

voor een flits over dit deel van de melkweg gaat
een zwart gat ons in een geheime kern zuigt

voor we botsen met Andromeda
een rode reus ons zwelgt in een hete zucht

voor de zondvloed snurken we al eeuwen
worden we fossielen die elkaar omarmen
onder lagen grijs, als in de mal van Pompeï

 

MINDER GRIJS

grijs is een graad van licht

het wekt de geeuw
de oude klerk met een doffe das
de muffe muis in een bed van as

grijs in de schemer
waar een waas over de wetten hangt
het geeft rust omdat het bont mijdt

grijs in de doorsnede van de twijfel
als de naald schommelt tussen ja en nee
het miezert. het voorspelt sluiers van regen

grijs in de lamellen van de inktzwam
in het water na de dweil en de schotelvod
grijs in de zandsteen die verweert

in de wil waarmee ik de lussen van het lot weiger
in het ijzer dat ik smeed op het aambeeld van hier en nu
ik reik naar haar rood voor het over ons woekert

Merve Önder

Zwijg levend.
Schrijf lezend.
Breek het woord
tot een oppervorm.

Kruip jezelf in.
Duik de ruimte in.
Verenig de sterrenbeelden
met in de ene hand een man,
in de andere een weegschaal.

Verdeel het water in het lichaam.
Deel het met vissen cirkelend om jou.

Vrees geen leeuw naast de maagd.
Streel de honger en wieg de haast.

Vind de boogschutters boog.
Richt hem naar het hoofd.
Schiet de pijl naar het eind
van het alziende oog.

Aloys Vonckx

Wij waren...

Wij waren gebrand op elkaar
zoals de vlam op de kaars.

Wij benen ons uit met dode rituelen
trekken het laken over onze lichamen
zoals oude mannen hun laatste haren kammen
de nacht is een inbreker die zich in het donker
stiekem tussen ons in komt leggen.

Hij steelt niets, laat wel sporen achter.

De volgende ochtend zien we op het nachtkastje -
het zonlicht schijnt binnen - zien we röntgenfoto’s stralen
van onze mooiste momenten. En hoe de nacht
met het huis door het dakraam wilde klimmen.

Frie J. Jacobs

Het universum


Het universum is klein behuisd, 
leeft in achtergebleven kruimels op het aanrecht, 
een verloren haartje in de lavabo 
of de paardenbloemparachute 
die naar de tuin van de buren verhuist,
in de wimper waar een verbeten traan mee vecht
of dat onooglijk sproetje in je hals. 
Ja, daar woont het sowieso.

Gerard Scharn

haikai no renga

op de muur een patroon
dat met het licht vervaagt
als de zon is onder gegaan

nachtvlinders en vleermuizen
fladderen rond een volle maan
het dwaallicht zoekt zijn weg

bij het krieken van de dag
hoort het kraaien van de haan
zoals beschuit bij thee

een haas slaat haken in het veld
de man ontwaakt en gaapt
verstolen achter zijn hand

de vijgvogel jodelt
de koekoeksklok slaat acht
nog twaalf uur dan valt de nacht

Monique Bol

cappadocia
 
diep onder jou schuift een nieuwe dag
je geeuwt de kilte uit je lijf
er is stilte die nooit stil is
 
honden blaffen, handen
plukken druiven, rapen meloenen
bouwen kramen voor passanten zoals jij
 
in je zak een lege beurs, het doet je niets
je klemt je hand om de rand van de mand
de zon reist met je mee - ze klimt de heuvel op 

Karen Willekens

Gelijk-waardig

mijn leven is een sprookje, zegt zij
en schikt de rotte appels in de aarden schaal

Zijn vuisten herinnert zij zich niet
zij int enkel de zachte streling van nadien
blauw noch geel ziet zij
zij int enkel de rode rozen die het uur opfleuren met de geur van spijt

de deur van haar thuis is dicht.
zij trekt niet langer haar jurk aan, de motten hebben ze kapot gevreten
Zijn maatpak wringt nu om haar heen, met dasknoop
strak en stevig.

Zo bewandelt Hij haar.
en zij int nog steeds die hoop van de allerlaatste keer

Nicolas Van Herck

Doorgeven alsjeblieft

We leren elkaar kennen
in het vraagstuk over de trein
die aan 75 kilometer per uur
van X naar Y rijdt.  

Onze gesprekken zijn kort
als ontspoorde wagons tijdens
de les, haar aandacht
wisselrails die veranderen met mijn gemoed.  

Ze loopt vooralsnog met handen in de mouwen
maar ze weet wat je met plustekens kan.
Na speeltijd
tellen we op achter het hoekje.

Stefan Heulot

muur

we zitten op lichaamswarmte van elkaar, je leest
luistert niet naar de muur naast je
die gemetseld wordt, slaat een blad om
af en toe leg je je haar terug
waar het hoort

het water wrijft de oever, de zwaan schraapt
haar keel, je legt het boek neer, hoort de trein
reizen en dwarrelt je lippen
op mijn kus

koel verdampt de zon
de wolken

buiten ons is het stad

Kris De Lameillieure

Zus

Haar woorden zijn de vooravond.
Eerst slaan we hoofdstukken over,
knippen de dag in gedichten uit.

Zij leert schrijven zonder punten
maar ze weet. Zij is mijn zus,
ze zal verdwijnen. Wij bloeden niet

gelijk, schuilen in de bast van wilgen.
In de ringen zoeken we het merg.
Verder gaan we niet samen.

Wij zijn bloedbroeders. Eén
zal de deken strijken.