Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht

OKTOBER 2016

Monique Bol
Wim Vandeleene
Karolien Segers
Hans Van Miegelbeek
Gust van Camp
Taco van Peijpe
Nicole Honneff
Steven Van Der Heyden

Monique Bol

 

waarom wat was nooit meer zal zijn
 
 
                     het huis ontwaakt
 
in de sluimer van slapen naar weer op
krult mijn been om het laken
 
ik weet het nog. hoe het kind in mij
roodgeblokte jurk pop op schoot lolly beer
haar vader smeekte om een foto
voor later, en hoe het neusje krulde
 
hoe ik later de lens de rug toekeerde
zwarte ooglap scheve tanden brillenkas
waardoor mijn moeder niet meer pronken kon
met een foutloos kind
 
wat was blijft, ergens ver
ik ben een lelijk ding 
ik wil verdwijnen in het niets

                      de zon komt op

Wim Vandeleene

 

TABULA RASA

stel: een plaag treft de stad
het geheugen van het volk is lek

vrienden worden weer vreemden
alleen jij kent nog de draden van het net
je stelt ons opnieuw aan elkaar voor

speldt onze naam op de borst
je laat ons opnieuw de handen drukken
met een frons voorover reiken

‘van waar ken ik jou? help me even’
je mag het stof van het verleden blazen
de aanzet geven voor de band die we opnieuw
smeden op het aambeeld van nu of nooit

ons herinneren aan exen, de fratsen en flaters
aan de bruiloft en de uitvaart, het kruis van een vete
aan het punt waar we elk een eigen weg kozen
en wie we verlieten mogen we opnieuw ontdekken

je wrijft de kreuken uit het blad. je wast het wit
we mogen weer kliederen, het klad met inkt bevlekken

 

 

Karolien Segers

 

Grey’s Anatomy

I.
Wij zijn bananen, liggen als lepels in een schuif halvelings op elkaar.
Worden bruin.

Wij zijn frambozen, prikken elkaar op onze vork.
Zachtjes open barstend,
bevlekken we de rest.

Wij zijn je fruitmand,
verstild met de druif naast ons,
vergeten dat je bleef.

II.
Je haren ruiken naar asfalt,
je losse vingervelletjes zijn verbrand spek.

Jij bent een slangenmens,
kronkelt door buizen het leven in-
uit gaan de lichten als wij toegeven.

III.
Ik ben genaaid, gestoken en bezweerd.
Van alle pijn maak ik herinneringen,
stapel ze als lakens over me heen.
Verstik verlangens onder kussens.

Ik vang zweet op als verloren tranen,
voeg er wat morfine aan toe,
drink het als levertraan.
Ik maak een receptuur voor dit bestaan.

Hans Van Miegelbeek

 

Geen gemaal

Bedelaars en sans-papiers
rollen zich ’s avonds uit
onder hetzelfde dak.

Niet meer dan een loods
opgedeeld in werelddelen,
twee meter op zes, cel na cel,
zonder criminelen.

In deze oliemaalderij
maalt niemand nog
om zeep en om deze
ongeraffineerde wereld.

Geen zeep,
geen gebeden gaan erover.

Gust van Camp

 

Ingenieur van de verbeelding

Ik sprak hem over de poëzie van m'n stad.
Hoe de rokjes metaforen schreven.
Tussen het gewemel. Van de jonge lente.

Over roekeloze pleinen.

Het rijmen van hoge hakken.
En het klikklakken van hun jamben.
Terwijl ze als een sonnet voorbij dreven.

Hij keek me analfabetisch aan.

 


Taco van Peijpe

 

HET WATER WEET

het water weet de stenen
niet de wegen nee
de wegen niet
het legt zich neer
vervalt in katarakten
drenkt het meer
laaft de vlakte
kent beneden
niet de wegen
weet alleen de stenen

 

HERDERSFLUIT

Omdat een ster voordat ze sterft nog eenmaal
stralen wil besloten wij een feest
te geven voor de zon. Picasso was gekomen,
Michelangelo en Bach. Er werd gelachen
en gedronken tot het slotakkoord verklonk.
In onze ogen stond te lezen: Ja,
hier laten wij het bij.

Op weg naar buiten zagen we beneden
een eiland dat in zee verdween.
Een herdersjongen floot. Zijn lied
was ongehoord en mooi geweest.

 


Nicole Honneff

 

Jokkebrok 

Het is niet waar, kom nou spelen.
Trek gekke bekken en verstop je maar.
Mijn handen voor mijn ogen en ook voor die van jou,
daarachter bouwen we luchtkastelen
van zand, ook al is dat zwaar. Ik geef niet op,
dat emmertje water, ik draag het wel naar de zee.
Al zal ik knoeien. Kom!
Blijf nou niet staan bij die glijbaan van tranen.
Ga met me op de wip, hoog of laag,
het gaat altijd ergens heen.
Sluit me niet op in witte lakens
of mag ik een spookje zijn?
Dan neem ik de prikken voor lief
en speel ik in deze apenkooi tikkertje.
Asjeblieft?
Ik tel tot 10 en dan is alles weg
en ga ik gewoon weer buiten spelen.

Steven Van Der Heyden

 

Tussenmoeders

Ze dragen gekleurde hoofddoeken
en zware rokken
spreken de taal van een land
dat niet meer bestaat

Ze leggen kinderen op de grond
om handen te openen
in hun ogen onze onverschilligheid
Ze worden gestalten zonder gezicht