Truus Roeygens
Apocalyptisch
Deel 1
Die keer lag een veld van crêperozen
De zee moet waarschijnlijk zien,
dat een kind anders is dan een vis
Komt hij bij wijze van groeten
op een beetje voeten
Het meisje met prins wipneus
trekt zich woest terug
Het water dat haar is gevolgd,
bespringt als een blaffende golf het zandkasteel
waar ze haar hele dag, in afzondering, heeft doorgebracht
Alsof zij alleen alles fout doet
Ook de zee maakt voortdurend verkeerde baren
Haar moeder en vader, liggen maar,
schommelend onder hun handpalmen,
in het bezette zand
Waar de ijzige striemen in het licht vandaan komen,
is het laatste van hun zorgen
Deel 2
Dit keer ‘t strand gemaaid door de Noordenwind
De zee moet weten
dat hij de smerige rug van onze steden schrobt
zoals hij aantikt met zwaarmoedige slagen
Het zal veel later zijn wanneer het ouderpaar terugkeert
De herinnering in handgeschreven tijd
De golfbrekers als boze dolken in zee
Hun dochtertje die tegen een mossel gebaart
een golf haar ongecontroleerd in de rug steekt
Hij en zij staan overeind maar weigeren,
zonder een snuifje van haar gezicht,
verder van het feest te eten
Het onthullende licht
waar meeuwen wegen op de golven
Uitgestorven
Adem, gewreven in de glans van tegels.
Elke dag de lens die haar volgt op het trottoir.
Aan een bankautomaat drukt ze de hand van briefjes van twintig.
Op de markt koopt ze geschrapte krieltjes en een cluster clementines.
Automatische cleaners borstelen intussen de porfieren.
Op de terugweg denkt ze terug aan de plekken waar ze was:
het stedelijk zwembad, zonder slip op het mondelinge examen,
in de natte weide onder de hoogspanningskabels,
in de nicotine van zijn oksel, in de gekoelde kamer
naast het lichaam dat ze niet mag raken.
Elke dag gaat de deur automatisch voor haar open,
zet ze een voet op de brandwerende loper,
voorspelt dat de stofzuigerzak rap vol zal zijn, tegen zichzelf in de spiegel.
Van de lift naar de hal
duurt maar tien seconden voor het licht uitsterft.
|