Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht


MEI 2018

Gerard Scharn
Dirk Galle
Wim Vandeleene
Jan De Bruyn
Astrid Arns
Akim A.J.Willems
Magalie Van Lishout
Hans Van Miegelbeek
Piet Deryckere
Christophe Vansteeland
Steven Van Der Heyden
Frederik De Cock

Gerard Scharn

de mantelman

dit is pure ziektewinst weet de vrouw
wanneer de mantelman haar verwent met
aandacht en een warm bad vol rozenolie
en poudre de pudeur al weten zijn handen
ongezien haar wel te vinden om liefdevol
het gerimpeld vel met herinneringen te vullen

hij schoudert haar een badjas geweven uit
het fijnstof van een verpulverd keizerrijk
hij noemt haar sheherazade en vertelt
een verhaal voor het slapen gaan nu de
rollen zijn omgekeerd en weet met zekerheid
met de dood is zij goedkoper uit

 

***

 

het vlot van medusa

het vlot waarop mijn tante drijft
ter hoogte van cap gris nez
blijft in mijn dromen spoken

getrokken door een aftands zeepaard
houdt zij in wanhoop de teugels strak
haar dreadlocks tegendraads getwijnd

de vlag in sjouw naar oud gebruik wordt
door geen mens begrepen gedoemd dus
zij die niet geleerd heeft te overleven

 

Dirk Galle

Pauvre Lélian

Ni dieu ni maître. De eerste luis kruipt
over bevuilde lakens, je bevroren been
kraakt vierhoog aan de rue Descartes.

Ni dieu ni maître, die je achter tralies
hoorde als vogelzang in locomotieven
of het oog van een blond duivelsjong.

Ni dieu ni maître. Zie je daar dan gaan
met die wandelknots, die saterkop,
dat absintorakel, dat hemels venijn-

sta me toe u even te helpen, maître!
Een dreun zou als antwoord volstaan
volgens de etiquette van la bohème.

Wim Vandeleene

NESTBREUK

we goten ons nest in beton,
een fundament waarop het kon rusten,
muren van moed en een dak tegen de storm.

een schok dreef ons land uiteen.
de helft van het nest schoof in een afgrond.
de andere helft bleef overeind op een richel.
rust, het voordeel van een onherbergzame plek.

een nest moet je tegen belagers verbergen.
zij vloog uit en schonk me een ei waarop ik broed.
zo lang ik blijf kan ik de vleugels sparen.
mijn geduld zal barsten met de schaal.

het kuiken van verlies duw ik over de rand.
god voorzag in veel voer maar hij dropt het niet in ons nest.
een val is de eerste vliegles, de moed uit de kloof halen,
het verzet tegen de zwaartekracht, onze enige kans.

 

***

 

HANGBRUG

wij, doof voor elkaar, kiezen de eigen kant.
ons midden is een raakpunt boven de kloof.
een blik in de diepte snoert ons de keel af,
doet ons duizelen, een klem op de borst.

daar baadt de bodem in een schaduw
die de val uitlokt. we zetten drie stappen achteruit
tot we ver van de rand pijlers heien, kabels spannen,
alsof we zo de kloof dicht kunnen trekken.

we schuifelen traag naar het midden,
twijfelend aan de kracht van de brug.
hij draagt de weg naar een belofte,
door geen overkant ooit ingelost.

Jan De Bruyn

merel

De aarde loopt over van gemoedelijkheid
niet in het minst door het geluid van verre treinen

er zijn ook reeën schijnhazelaars prachtriet
en het vallende duister

de vraagtekens werden toen groter dan huizen
we nemen al vaker een besluit

maar zetten de schuit nooit met een boom af
vermijden oplossingen aan te dragen

die tranen opwekken
of het raamwerk mooier doen lijken

hoedpluimen wuiven boven elegant porselein
de heren converseren en ruiken heerlijk

wat zou ik graag campusdichter zijn
en merel heten


Astrid Arns

Wachten

Zondag, de ochtend doet zich voor.
Stilte die een vacuüm is.

Ik weet me geen raad met de kou van de dag.
Met het licht, de verf vergeeld op muren
dit huis met een raam zonder glas.
Steeds zwaarder wordt de zak met stenen die ik draag.

Ik ben klaar om de dood te betrappen
Als hij op de rand van mijn bed zit
groeien mijn ogen dicht.

Er haken beelden aan de binnenkant van mijn hoofd.
Ik overtuig mezelf dat niets ontbreekt en weet:
in mijn herinnering is alles jong gebleven,
kleur over kleur gelegd.


Akim A.J.Willems

i.

wij hokken samen in alleenigheid. het is er licht, het is er kalm
en het zicht is onuitspreekbaar. wij leven behoedzaam naast elkaar
in onneembare kamers, de tussendeur op slot.
wij slapen hier. in bedden van koudvuur ligt onrust en lust

wordt niet meer dan spaarzaam uitgeschulpt.
de post komt hier een keer per week; uriasbrieven
voor niemand in het bijzonder – en zeker niet voor jou.
gesprekken hebben we niet. zwijgen is al lastig genoeg.


Magalie Van Lishout

Heelkunde

Ze spuugt het strand uit haar mond,
haar jeugd in kritieke toestand afgevoerd.

Ze stopt een extra E in verkracht; krabbelt recht
Plakt de tochtgaten in het schrijnwerk van haar moreel af.

Tot een plastieken vloedlijn een fantastische wereld demarqueert
waar moeders geduldig zijn. Memory winnen.
Waar kleuterrechtspraak playmobilvetes beslecht.

Af en toe bezoekt ze haar jeugd op heelkunde.
Schudt het kussen op. Vlecht het haar.

Het gaat goed, steeds beter.
Ze leest nooit meer eerst het einde van een boek.


Hans Van Miegelbeek


Weduwe

Zij houdt zich vast aan wat nog drijft
op de deining van haar meisjesdroom.

Hij als kapitein deed het stevig varen.
Twee bengels krijsten het dek vol,
tolden en bolden over pas geboend,
roerden naar woelig in jongensjaren.

Later kregen zij de beste planken mee
en roeispanen voor bij tegenwind,
haalden een diploma op als startersvlag.

Wat voor haar rest verweert
tot vlot in oude dagen. Vergeeld
is het zeil van zijn eerste brief, gebroken
het anker van de gouden ring.

Haar grip op het roer vraagt naar keren.
Ogen staren naar wat haar omringt:
as op het water lijkt wel na te drijven,
maar het zinkt.


Piet Deryckere

dit dragen

uit ogen het licht gehaald
zoals geluid uit schelpen
telkens bij de zee

uit wrakken de kruik gehaald
zoals de boodschap uit de fles
telkens bij de zee

uit stappen de tijd gehaald
zoals zand uit sandalen
telkens bij de zee

uit branding het kind gehaald
zoals dracht uit de moeder
telkens bij de zee


Christophe Vansteeland

Aria

Ik ben lang geleden op zoek gegaan
naar sporen, lang geleden, mijn handen leeg
vol tussentijd, ik weet nog lang geleden.

Als kind al was ik oud en toch, als kind
al veel gegeven. zo lang geleden op zoek
gegaan, mijn hart is bang gebleven.

Vertel me wat ik zeggen moet, bedenk me
een nieuw verleden tot ik slaap of winterwit
wakker word, bedenk me vele keren.

Ik ben lang geleden op zoek gegaan
op zoek naar nieuwe sporen, mijn leven leeg
vol tussentijd. Kijk, nooit nog word ik geboren

 

***

Waarin de lente

Le train ne circulera pas hoor ik in Brussel-Noord
schreef ik in blauwe inkt waarin de lente lag
toen ik nog leren moest en circuler zich regelmatig

vervoegen zag in circulera. Le tram, Madeleine
ne viendra pas. Ook dat nog nu onze knieën,
le tram trente trois. De bel verlost ons

van kwader. Mijn vingers vol bordkrijt en lauwe inkt
waarin mijn lente lag toen ik haar adem, als laatste
de klas uit, mijn simpele toekomst wacht

 

***

 

Ik zag een Datsun staan

Ik zag een Datsun staan in de Sylvain
Dupuislaan, voorbij het park waar Astrid

wacht. Hij staat daar maar, die Datsun
daar, leeg en wit tussen regens waar Astrid

zit. Op haar lippen liggen noten voor tokkelvingers
en mondmuziek. Van haar hiel schuift

een schoen en de bus stopt. Terminus
naar een andere kant want Astrid

lacht, zelfs geen tranen. Haar ogen zien
de binnenzon. Kom, stap in


Steven Van Der Heyden

Ik ben het die wegsluipt

ik ben het die wegsluipt, zich los wrikt
als taai restant van een wereld waarin
de uren op elkaar lijken als rupsen op hun blad

gemis laat zich niet in één vorm dwingen
van alles is er minder, behalve van
de barsten in gebaren

bewegingen worden valstrikken.
als achter mij de weg wordt opgerold
word ik minder lichaam, meer schaduw

sterven begint vanuit de voeten

 

Frederik De Cock

Steenworp

Ze was een statige vrouw, modern urbaan
en met een hart voor steen.

In vroeger tijdperk wierp ze menigmaal
ettelijke stedelingen uit haar vacht.
Prachtige, blauwdooraderde stedelingen
wiegden door de oude wijken.

Eerst sluimerden de stedelingen nog
in huiselijk gruis,
maar nadien rolden ze eigenwijs
over de steenwegen heen
en bezwaarden zo het platteland.

Ze zijn totaal van haar vervreemd.

Soms sleept er zich nog eentje terug
naar de oude moedergroeve
en brokkelt dan een hoopje puin
op haar allerlaatste steen.