Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht


FEBRUARI 2020

Inge Pollet
Hubert De Clercq
Wim Vandeleene
Stijn Viaene
Hedwig Du Jardin
Stijn De Man
Goedele Miseur
Monique Bol
Chalaza
Jaap Lemereis
Dimitri De Schutter
Bert Struyvé
Laura Tack
Jeanet Kingma

Inge Pollet

LIJNZAAD

Ik blijf je maar vinden tussen het lijnzaad, de afgekloven
stukken meloen en de hele rommelige toestand

in de frisse citroenparten uit de koelkast

de namiddag blaast heet onder mijn rok door
nooit kom ik er nog vanaf ik rits de dag tenslotte
van haar stokje en bestel een extra nacht alvast

 

***

GLIMT

Hier ben ik.

Ik ben zandvrij schoongespoeld van drift
en losse flodders. Ik ontdeed mijn gebit alvast
van overtollig mosselvlees
mijn uitgestrekte zwijgen zette ik in de kast.

Aan het einde van mijn armen hing ik slingers
helemaal tot aan mijn vingers. De randen
van mijn ogen bespikkelde ik
met goud mijn oren glimmen en mijn handen.

Hier ben ik en ik ben van plan te blijven.


Hubert De Clercq

aftelwerk

aftelwerk

dit paard laat zich voederen met decades
uit de hand van de meester van de tijd
die denderwallen strijkt onder de ogen
en rimpels trekt als boomringen
op het voorhoofd van heren en poorters

in rijen staan zij voor hun spiegels te peilen
naar het getik van hun ogen
de staar van het hart
de echo van hun longen

of ze het jaar tien nog zullen halen
vraagteken
en of ze nog eenmaal aymonds kinderen
met gespreide benen
zullen zien

in het jaar negen staan ze in rijen aan te schuiven
met zakken vol dukaten
om erbij te zijn als volkstribuun
in een zetel op het balkon

van daaruit willen ze in het jaar tien
ten lange leste
het peirt kunnen zien verschijnen ten tonele
terwijl allen met luide kelen
eendrachtig zullen kwelen

het derremonse hoge lied


Wim Vandeleene

WOESTIJNSTIL

1

van je stilte ken ik de monotone maat,
de metronoom die mijn seconden telt.
ik hoor je uit en laat vragen op als ballonnen.
als ik zwijg laat ik mijn aandacht aan het woord.

dan boots ik je stilte na.
in de droom ga ik door luwe wegen
tot in de kamer waar je slaap me wekt.
mijn moed schuilt in de muren van dit huis, 
de huls die me zelfzeker eenzaam houdt.
ik bid hier stil als een trouwe minnaar,
een priester zonder god.

ik oefen geduld wanneer ik zwijg
als de woestijn, waar het schaarse zaad
van de taal aan één druppel genoeg heeft
voor de groei van gras boven ons graf.

 

2

met nuchtere ogen lees ik de bijbel
die meer vragen dan mirakels baart,
zoek de stille muziek die het ritme
van hersenen en hart verklaart.

in dit stille huis stel ik vragen aan het wit,
daag ik het blad uit tot een gedempte schreeuw.
ik begin de dag met het einde van mijn droom.
hier in dit huis ga ik door gangen
naar een kalme kamer.

ik vlucht als het lawaai
aan mijn oren trekt. ik kom aan
waar je stilte me de zwijgplicht oplegt
in het witte, brede veld van ons bed.

 

3

de stilte dringt in mijn darmen.
je huid zwijgt en ik houd je mond.
ik blijf in de bubbel die me baart,

ga rond in de stilte  van het ongemak,
in je cyclus, overstemd door buien
en seizoenen, tot ik in je aankom.

we breken de steen die tussen ons ligt.
niet zijn stilte die lijkt op het geluid
van je roerloze lippen.

in dit afgelegen huis aard ik
waar je slaap me wekt, in stilte verzonken
leer ik praten over wat me verslaat.

de stilte duikt op uit bomkraters
en kogelhulzen, de stilte valt in lege glazen,
zinkt naar de bodem van onze dorst.


Stijn Viaene

Lente?


De lift is stuk en ik
ben dagelijks twintig woorden minder sociaal, op school leerden ze ons dat 0 het ijkpunt is
maar wat ben je met ijkpunten als je weet dat het evengoed kan zomeren
maar dat ze dan wel weer een vaste datum hebben voor wanneer de winter komt,
Slechts als het hapert geven we evenwijdigheid de troon waar het recht op heeft, dan denken we hoe we de afstand constant hielden net als vastgeketende barbiepoppen wachtend
op kerstavond
Het ligt misschien aan de buiging van mijn knie maar de lift is stuk
en ik vraag me meer en meer af of het klopt, dat van de Lente
of we dan opnieuw kennis zullen maken, elkaar formeel de hand
Voor de bovenbuur is elke trap een trainingsapparaat, werkelijk niemand weet waarom en soms
wil ik dat ik zo weinig mogelijk wist over jou, dat we van woord tot mond leefden,
soms denk ik dat dit de oplossing is
de bal met de juiste ronding
de bal die deze wedstrijd nodig heeft

 

***

 

Tja

Van alle vel ontdaan passen we qua nut steeds beter in het doosje van een USB-stick,
Slapen doen we met open ogen terwijl we gestroomlijnd verder bewegen, scharnieren
beperken de kans op wonden, zoals vroeger toen we nog een naam hadden, hoe
je die fluisterde in mijn oor, het woord bed
is onlangs verkozen door de minister van overbodigheid als kortste geschrapte woord
uit het Nederlandse woordenpamflet, al lang geen boek meer,
om ons te ontspannen lezen de lichtjes roze, dat vindt het management SMART,
kijk, daar komt een man in pak, hij zegt: “Zolang er updates zijn hoeven jullie zich geen zorgen te maken”

Op de muur van zijn kantoor hangt een foto, waarschijnlijk van een mens


Hedwig Du Jardin

oorlogje spelen

wij geven ons nooit bloot 
in onze schijngevechten, spelen
oorlogje tussen de seksen, onze hartslag
obstinate slagen op een grote trom.

we veinzen een bestand. ik worstel alleen
met de dekens, vecht met het kussen
en in gedachten met jou. ook
onder de witte vlag blijf je gevaarlijk.
  
afspraak in een hinderlaag, je laat me
geduldig komen. alsof ik me zou wagen
in je mijnenveld.

ik blijf veilig thuis, spin in het web,
vreet je desgevallend op nadien.

 

***

 

ongeboren

ik ben gemaakt voor vergezichten
en onbevaren water,
maar ik zit hier vast.

ze had me graag
naar het raam gedraaid
zodat ik vol zon zou lopen,
mijn weke holte warm en licht
en ik me los zou laten.
maar ik haper aan mijn randen.

eerst moet ik mezelf verslaan
al waag ik me amper naar binnen.
in die kooi van gekneusde ribben
beloer ik mij. maar ooit krijg ik me
klein. verlost

groei ik uit mezelf naar buiten,
naar de rimpelloos groene rivier.
als een schoonspringer
duik ik het water in,
nieuw en onbesproken.


Stijn De Man

In de metro

In de metro naar het centrum telde ik de knopen van mijn halfopen hemd.
Neonflitsen verlichtten mijn lederen, donkerbruine boots
terwijl bovengronds de nacht weer viel.
Ik wachtte, maar de enige liefkozingen die ik kreeg, kwamen
van medereizigers die tegen me aan schuurden.

Wildvreemd kijken en bekeken worden in de stad.
Jonge raven kropen in mijn kleren en bleken moeilijk uitwasbaar
toen ik op zondagmorgen de eerste bus terugnam,
het verschil niet meer wist tussen wat ik had en wou.

Vele jaren nadien weet ik niet wat te denken.
Was ik gelukkig? Daar zou ik veel voor over hebben,
om exact te weten hoe vatbaar ik voor geluk was.


Goedele Miseur

u kon geen koopovereenkomst voorleggen
geen geldig huurcontract
toch kwam u mij bewonen
als was ik uw naakte eigendom
als maakte u aanspraak op het vruchtgebruik
u dronk koffie en morste wijn
u droeg zelden zorg
voor de inboedel
u zocht
hier geen onderkomen beweerde u
u sloeg
mijn goede huisraad in de wind
dan verdween u
lange tijd
zwijgend 
naar het groen van de overkant
in de hoop elders te gronden
het vergeefse
bracht u telkens terug
zo bleef u
rusteloos
mij bewonen

 

***

 

het was zondag
de verzamelde menigte
op de stoep bij de bakker
deed mirakels vermoeden

hier
vergat iemand de wekker
en bleef de opstanding liggen
eentonig als een gregoriaans kyrie
zong de regen op de dakramen
ontferm u god
verdomme
ook vandaag dreunde de drie-eenheid
dogmatisch en onfeilbaar
kroketten koppijn koers

er was wijn
en altijd weer iemand rond de tafel
om te breken

maar zoals steeds
zou de avond helen
een klassieke missionaris mocht bekeren
we prevelden
ik hou van je
en hoopten ons verhoord

het was zondag
verder zouden we aan deze dag
weinig geloof hechten

 

***

 

Mother Canada | Vimy Ridge*

de voorste linie liep nooit op kousenvoeten
toch breiden zij sokken
als sporen van nestwarmte
wikkelden hun wollige liefde in bruin papier
bonden continenten en zonen met dun touw bijeen
zij lazen de leugens in brieven die stoer zwegen
over zinloze zomeravonden
over de duizenden doden als lopers uitgerold
zij antwoordden met nietszeggende nieuwsjes
die zo veel vertelden
en wachtten op het weerzien

tot een handgeschreven stilte in de bus viel
‘roemrijk voor het vaderland’
voorzien van stempels en gestanste namen
zo werden zij papieren moeders
voorgoed dichtgevouwen
tussen geboorteakte en dodenregister
het verdriet liet zich niet kisten
torende monumentaal
en zong een stabat mater

 

 

* Vimy Ridge is een oorlogsmonument (F) ter nagedachtenis van Canadese soldaten die sneuvelden tijdens de Eerste Wereldoorlog


Monique Bol

huis

wat geleden nam ik zomaar
onverwacht een foto van een huis
kleine raampjes in de ramen
beige brievenbus, man achter het fornuis

ik postte ze op facebook, weet ik veel 
kreeg zesendertig likes en niemand
die me vroeg hoe dat huis daar kwam
waarom nu net die foto op mijn pagina

verscheen. en dan te weten dat
ik helemaal niks heb met dat huis
ik kan die foto echter niet vergeten
het is vast iets - met die man


Chalaza

(als alles wit is geweest)

Ik vraag uitstel aan aangrenzende beelden
Gom de binnenkant weer leeg
En weerleg de gevolgen van een potloodtrek
Van alle kanten nodig ik figuren uit
leg die over strepen
kras dingen in het blad
dat ik tot lijf nam
en trek lijnen waar ik nooit ben geweest
Ik voed er een plaat mee
die mij dingen zegt
en kom dan pas tot zwijgen


Jaap Lemereis

Hausmacher

in de boekenkast, tussen Marx en Konsalik, staat op ooghoogte
de heilige van het huis en prevelt zoete spreuken de kamer in

zijn wonderen zijn whodunnits, dat ons niets overkomt is toeval
dat uit zijn zegenende hand ontsnapt

hij tuit zijn gipsen lippen, zijn ogen milder dan koffiemelk
als wij de liefde bedrijven krijgt hij een kleedje over zijn hoofd

’s nachts trilt hij met de koelkast mee, zijn geschilferde blote voeten
schaars verlicht door een waxientje op batterij

door een val bij het stof afnemen butste hij zijn aureool, raakte
zijn zegen onthand, maar met wat lijm komt hij nog best een end

gedempt roept hij vanonder het kleedje: hoe heilig wil je het hebben?
zonder verklaring is niemand zalig

Dimitri De Schutter

Ochtend


De dauw plooit in de ochtendzon
Koeien grazen in het landschap
In de stad blozen de ramen van
Dronkenschap en schaamte. Behaaglijk
Schudt de grote kameleon zijn kleuren af
Over kabbelende, kronkelende waterlopen
Dieren doen performance art. Vogels
Tsjierpen nog en fluiten.
Nog staan de straten niet blank.
Nog vallen de bommen elders.
Hitler is nog altijd dood.
In mijn bed woelt mijn lichaam
Als een schip in nood.

 


Bert Struyvé

Waar blijft de tijd?

een schip kun je niet op water bouwen
hoewel, je kan tegenwoordig met gemak
een wetenschap om je vinger winden

natuurlijk kan je ook de sleutel
van een ouderwetse wekker tot het uiterste draaien
de vraag snerpt: wanneer loopt hij leeg

vroeger, toen de wereld nog stilstond
kon je tenminste een oor op de rails leggen
om het aanzwellend gezoem te zien aankomen

slechts hier en daar spitst men
nog wel eens een oor
daar waar het schip de aarde keert
want wie weet, misschien arriveren alsnog de dukaten

feiten vluchten naar de spoedeisende hulp
of waaien weg boven het maaiveld, meningen
rijgen zich aaneen als forenzen in de ochtendfile
en zigzaggen ongegeneerd over de vluchtstrook

de hoge hoed vraagt: konijn, waar ís de tijd?


Laura Tack

La baigneuse de Valpinçon

zonder ramen sluit de ruimte zich met kunstlicht
zij kijkt naar het vlak in de hoop dat
zegt met haar rug dat ze kijkt en ik wacht

Ingres schuift het gordijn open schuift het groen
steeds weer schuift het zonlicht door de grashalm
die glasraam wordt zo kijkt het opzijgeschoven
gordijn naar het licht en wacht

de blinde vrouwenrug wikkelt zich inwaarts
de katoenen handdoek om het badende hoofd
zuivert de tast het zuigt het licht wit en wacht

ik kijk naar de vrouw die kijkt naar de kijkende rug
vlak voor het ogenblik zich naar ons wendt

 

Jeanet Kingma

Verdwaald

We volgen de pijlen die steeds
weer een andere kant op wijzen.
We komen in een gebouw
met ronde gangen. Overal
staan persen klaar: doorlopend
nieuwe pijlen drukkend.

Er is genoeg papier voorhanden.
We pakken een vel van de grond:
deze pijl wijst naar twee kanten.
Op goed geluk openen we
een deur. De kamer erachter
is leeg.  Maar op de vloer ligt een foto

van een vijver. We gooien
de pijl erin. Er komen tientallen
koikarpers op af. Voor we
het beseffen, slokken ze
hem op en zwemmen ze
kriskras door elkaar.