Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht


MAART 2021

Hamide Dogan
Fred Dassen
Abel Dossche
Lies Verstraete
Ronny Dynoodt
Gaël van Heijst
Jaap Lemereis
Christophe Vansteeland

Hamide Dogan

Op het droge

Vroeger was ik een eiland

Ik dreef heen en weer
tussen vuur en verlossing

gooide zand in het water
kreeg vaste grond

werd een vrouw die doorleeft
op een zachte manier van ongelukkig zijn

Ik viel regelmatig in ondiepe poeltjes
verzoop niet

maar verleerde steeds meer
het zwemmen

 

Fred Dassen

Epigram

 

G. zendt mij naar een plein
waar huilende mannen in gladde
pakken rondjes rennen.

In hun verruwde aktetassen,
tussen tissues en harde pennen,
slapen donkere dossiers.

In de loop van de nacht
werd mijn droom weer kalm
als een veertje in een kooi.

Abel Dossche

Verlaten

midden een veld ligt de straat op zichzelf

onbereikbaar het huis waar vandaag
geen datum kent, ontbijt knort als een
lege maag, de ochtend alle begin weigert

het wereldnieuws kruipt in koude kleren
geen kind speelt met het blok aan zijn been
haar lichaamsgeur op een ander lijf geschreven

 

***

 

Steeds

Hij verdampt de maaltijd met de afwas
Hij speelt de stilte kwijt met het woord

Hij verdrijft de zeelucht met de bosklas
Hij wist de draden uit met het koord

Hij verbleekt de varkens met de biggen
Hij blaast de honger weg met het koren

Maar een verloren plek blijft vastliggen
Op een plek die vastligt steeds verloren

 

Lies Verstraete

boottocht naar ijskappen

probeer eens onder water een koprol te maken
en daarbij te ademen
watermensen zijn als groene palingen
die landinwaartse trektochten plannen
zich goed voelen op mosselbanken
jij danst met mij op ingehouden adem

we hadden onszelf naar het oppervlak kunnen hijsen
wind in de juiste zeilen
de zeespiegel doorbreken
je in een luchtbel verschuilen

er zelf bij in kruipen

pas toen ik het probeerde
spatten we uiteen, ik stelde nog voor

samen een boottocht naar ijskappen maken
zuurstof uit lucht breken, zwavelstokjes zwenken
kreuken uit het ijs trekken, ‘t is glad

waar verdriet bevriest

***


sprookje

laat me nog even in je leven zinken, laat me
je handen zien, ik wou dat ik zo klein was
dat ik op je palm kon passen

hazen liggen van angst verlamd in de rozentuin
ik had ze moeten begraven, dan zouden vallende sterren
opnieuw toestaan te wensen

een wolk zou lucht lekken
leeglopen
ik wil dat je mijn teenkussens schoonlikt
zout zweet is niets anders dan afvallig verlangen
tot het leven te behoren

de belofte van een spinnenwiel, en
nog honderd jaar


***


wanneer onbezonnen voorbij is

als het bedrog in de ogen prikt
en we opnieuw moeten leren bewegen
– tenen op zand leggen, oren rond vingers –
vind ik een reddingsschelp in het ruisen van de zee
golven

surfen we over drooggelegde zandbanken
als zeehonden zonlicht op onze gladgeschoren huid verlangen
laten we ten alle tijde mooi blijven, laten we

een meeuwenpoot uit onze ooghoeken wrijven
ons nest beschermen
verder eierloze kinderen baren
het zogen heeft hen niet grootgebracht

een meisje aan moedershand vraagt zich af
waarom alles bij het ouder worden gaat hangen:
appelbuiken, luchtplanten, knuffelberen, rimpelborsten, affectie
ik kneed dijen
je gezicht wringt een lach uit plasticine

probeer bovenal mooi te blijven

 

Ronny Dynoodt

Hoop geloof en liefde

Hij leefde naast de trap
Als een doorgezakte zetel
In een tijd van hartzeer over scheiden
En de geur van ranzig vet
Met vier stoelen rond een keukentafel
En een bed
En een foto van een bruin verkleurde bruid
En een bruin verkleurde bruidegom
Met een grijns als
Een zure haring
Vóór de paring


Gaël van Heijst

Waarde van vingertoppen

Wat zeg je tegen alle kinderen van alle
kinderen als ze zonder handen
geboren worden zeg je dan dat wij

elkaar op den duur minder tot niet
meer aaien mochten, dus lieten we ons de vingers
afdraaien in stilte.

Aan de hand van een foto uitbeelden dat het ons
minder scheelde dat we enkel zo
in leven bleven. Zal het

ze uitleggen dat we de tengels weer
verlengden onder stolpen lang nadat we toch al
gestopt waren. Met vuisten

op tafel slaan. Ze zullen zeggen:
leuk opa, zullen we een spel spelen.
Ik tel tot twee hier met mijn stompen.

Bladeren naar de V daar niks aan getroffen
in vingers. We schuwen geen mens wel
waarde van vingertoppen.

 

Jaap Lemereis

melopee de Paris

in de Jardin des Plantes drinken wij thee in rotan stoelen
op rotan stoelen groene thee
van groene planten groene bladeren
van sterke palmen sterke rotan

rotanstoelen rusten in de ruimte
groene blaadjes zweven in de thee
hoog staat het water in de kopjes, het is herfst in Parijs
bladeren vallen in de Seine

wij drinken en drinken tot onze ogen naderen zien
de witte bodem van de groene thee
bladeren drijvend in de Seine

herfst in de rotanstoelen, sterke stoelen van sterke planten
van groene bladeren groene thee, ook palmen buigen
als het stormt en wij zien naderen langzaam
de witte bodem van onze ogen


Christophe Vansteeland

Pacific

Kleine kinderen liggen in schaduwen van gele Terexkranen.
Hun gezichten schuilen in handen, de perrons zijn leeg.
Kleine kinderen liggen op karton tussen steigers,
de armen onder hun hoofden als bladwijzers geplooid

op een tijdlijn naar links. Dagelijks leg ik rouwende zonnebloemen
neer aan hun voeten. Ik gooi ze munten toe als pinda’s,
drink Panoskoffie en schakel snel. Een laatste call nog
voor ik de elevatorpitch ontwijk, storytelling kies als werkvorm

want zeven woonlagen lager, zeven etmalen later daal ik
op kousenvoeten neer. Ik neem het laatste kartonkind
in mijn armen. Er is enige gehechtheid. Men verwacht

ons ergens. Als koningen. Niets rest ons meer dan neigen
naar oceanen en gebroken vliezen. Stilstaan als het ware_
bij het rode licht, als streetviewstip op een stoep