Marc Lonneville
vergeten
er is geen prullenmand
voor wat we zo graag willen mogen vergeten
dus schrijven we in propjes
klonters opgespoten grond, drijfzand
waarin we blijven spartelen als goya’ s hond
zo graag vergeten
de deur waarlangs we binnenkwamen
het moment waarop we zeiden, ik geloof
wel dat ik op jou gelijk
het licht dat uitviel en wij die samenbalden
tot één enkele keer
vergeten, dat we vanaf die dag bleven weten
dat we niet in staat zijn te vergeten
vereeuwigd zonder pointe blind getrouwd
later schreven we
dat de lucht die dag kruisvormig was
dat wij vleesgeworden manden vlochten
met onze armen en benen
en met onze monden potten bakten
dat schreeuwen verboden was, geen wonder
dat we honden hoorden op de tast
in donkerte zagen dat de jacht afgelopen was
***
koorts
de egels hebben mij liggen
ze winnen, doorprikken het week en melig lijf
tot in het donzen kussen waarop ik drijf
verbrande mandarijn, verharde citroen, gekonfijt
diepslaap veel te lang
halfslaap veel te bang
ongeoefend op de kleintjes letten
zigeunerkinderen die zich rond mij wurmen
platgeslagen smoelen joelen in stadions en dierenparken
vertouwd met onbetrouwbaarheid, mezelf omheind
gelukkig niet meer kiezen
te doorzichtig om te vliegen of om recht
te staan, bijeengeschraapte kiezels als poliepen
vriezen mij onderzee
het is makkelijk praten, zegen distilleren
voor wie de toekomst heeft
schoonheid zit niet vanbinnen
en ook vanbuiten huiver ik rond, eindeloos
raap ik dingen op en leg ze weer op de grond
***
wegglippen
we moeten druppels geweest zijn
die wegglipten uit kleine flesjes
heel sterk gif
tot tijd ons samenwrong en we tevoorschijn kwamen
in keurig aangeharkte zinnen
waarin ik jouw hand, denkbeeldig rank
op mij legde en jij jongensachtig
naar mij lachte
tot bedaren komen, uitklaren en ongezien wegglippen
zo werkt het niet, ons land is laag en dicht bevolkt
kijk, er zijn bloedvaten die golven en samenspannen
de vloed die ons wegspoelt is immens
dooraderd, propvol sterke geuren
onze jaszakken zijn gevuld met keien
fabelachtig zwart omrand
het kabaal dat we maken, een opborrelen
van bellen na het openscheuren
|