Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht


JULI/AUGUSTUS 2021

Lies Verstraete
Kevin Remmery
Marije Smits
Johan Clarysse
Bert Struyvé
Hilde De Cock
Monique Bol
Taco van Peijpe

Lies Verstraete

het is een lange afstand van west naar oost

jij dacht dat we konden blijven bewegen
een zeilboot die door de wind wordt voortgestuwd
je zoog je wangen naar binnen
ik proefde het rauwe roze vlees

waarvan de vellen als knielappen hadden kunnen dienen
in een poging mij bij een volgende val te beschermen
alleen was je vel niet dik genoeg
en je zoutgelikte rug niet dun genoeg

om er samen te kunnen doorheen kijken
een rasterpatroon waartussen velden en weiden en koeien
loeien en wielertoeristen gluren, onbeschaamd, voyeuristisch
kon je maar het Doorkijkkerkje zijn
misschien had ik dan van je gehouden

licht ademend lavendelgeurig zonnebloem kleurend gehouden
wist ik toen maar
we zijn er nog niet

als een fietsdynamo tracht ik in beweging te blijven
we zijn beide versleten
en de banden moeten nodig vervangen



Kevin Remmery

De bevoorrading

De ochtend belt aan in koerskledij,
het huis leunt tegen mijn fiets,

over de bedrand hangt mijn voet,
het lijf maakt een plaatselijke ronde.

Een secondespel, voor jij je weer
in het bed laat uitzakken.

Wanneer je ontsnapt in de deuropening,
hou ik de pedalen stil,

je moeder wacht bij elke top,
ze zwaait met een volle bidon.

Voldaan duik je het dal naar de keuken in,
op racefietsschoenen strompel ik achter je aan.

Er is koffie en kopwerk te doen.



Marije Smits

losgewoeld

draai je hoofd net iets verder om onder de pony door te kijken
laat het koffiekopje staan met die resten erin die opdrogen voor de vaat
houd je voetzolen schuin bij het lopen zodat er 1 mm zool aan de
buitenkant slijt in een paar jaar, dat zijn alleen de fysieke criteria
er zijn ook minder duidelijke, maar typerende karakteristieken
in de toon van de uitgesproken zin, het gebruik van emoticons,
maar ook dat is aanwijsbaar, meetbaar zelfs met enige moeite

en dan dus dat ongrijpbare maar tevens alles bepalende,
meer nog dan geur, de energie, laten we het maar energie noemen
die tussen de zinnen zit, of eigenlijk tussen de contacten of
momenten van contact als ze er niet is en je een beeld van haar vormt
een gedachte aan haar, wat zie je dan?

laat ze een rimpelloos meer achter of
een opgesloten kanarie (die zelf heftig het tegendeel beweert)
een bos of een stad?

ben je zo zacht, zo kneedbaar dat ook het losgewoelde van haar
in jou een indruk achterlaat?


Johan Clarysse

Stofjas

Zwijgend op mijn stoel, de stofjas die je droeg.
Ik steek mijn rechterarm in de mouw:
een nevel die wegtrekt,
een lichtheid die me overvalt.

Ik vraag me af waar je bent
nu je er niet meer bent. Voel mijn grond, de geur
van thuis, het violet van pas geploegde aarde.

Iemand zegt me schimmig goedemiddag.
Het is alsof jij het bent. Mij herinnerend
aan de levenswetten die we samen schreven,
hoe water steeds zijn weg zoekt naar iets groters.

Ik geef een schouderklop en je verdwijnt.
Ga zitten in de zetel in de hoek
en haal een boek uit de bibliotheek
die jij voor mij was.

Het leest mij langzaam, alsof ik het
de eerste keer in mijn handen draag.
Weer word je mijn rechter en vriend.

Vriend was je toen ik in je huid mocht kruipen,
Rechter was je toen ik je vertelde dat ik uitvinder
worden wou van wat niet zomaar in woorden past.

Je ademde diep, grinnikte mijn hoogmoed weg.
Nog steeds loop ik, als een gevangene
op vrije voeten, in je erfgoed rond.

 

***


Alfabet

Zij weet weer wie ik ben.
Tast herinneringen af

op de grens tussen haar en mij.
Heel even zijn ze er en dan weer niet.

Hun waarheid lijkt een zelfportret
geschilderd in een te nauwe lijst.

Een met inkt geschreven brief
in de onophoudelijk gietende regen.

Laten we gisteren vergeten en over morgen
praten. Iets bestaat pas als je het benoemt,

zegt ze, in een alfabet dat ze
steeds opnieuw voor mij verzint.


Bert Struyvé

Men wacht en kijkt toe

de aderen in je bijna doorzichtige hoofd
bewegen in ijl gebied, terwijl je wensballon
zijn weg zoekt tot stip, te moe om ergens te landen

het geeft maar bitter weinig houvast
wanneer je dagelijks een mes dwingt tot snijden
aan twee kanten, de lepel geselt om een ei te onthoofden
of de werkelijkheid van een vork met vier tanden niet doorziet

het is een ijzige weg, een slecht geplaveide weg
die golft onder de druk van oud water
water dat in de vaas met de verbrokkelde littekens slinkt

zelden wordt in dit huis nog iets ververst; er zweven
donkere schilfers, terwijl achter elk raam iets beweegt
zoals je buurvrouw die een konijn borduurt op A4-formaat

haar huiskonijn, een hangoor
zijn zoete wortel lijkt zowaar een facebookduimpje
na elke steek tekent ze de contouren ervan tegen de hemel
alsof het hele leven lucht is geweest

Hilde De Cock

Haast

ik haast me naar je kussen
zonder sloop als het maar goed zit in de hals

scheur de verpakking van linnen lakens
een ongekende duurzaamheid wordt ons beloofd

we dromen van vissen die vergeten te zwemmen
de zee belet ons het zinken

stuurt ons met rechte vinnen naar oeroude dromen
met grote ogen sluiten we af

laat de raaf niet te dicht op je schouder
met kraaloogjes verduistert hij alle licht

Monique Bol

moorddroom

er is een moord in een droom, een droom
is een omgekeerde moord, een koppel woorden
dat zich spiegelt als een kat op een tak, de pen is nep
of als een afdruk van mijn naam op de maan

je bent me een raadsel – je bent geen palindroom
zoals een kok met een meetsysteem, een legovogel
in een racecar of in een kajak; een woord met een spiegel
in het midden en met jou erbij wordt het nog mijn dood – kak!

zou ik dan roepen, en ook jij schreeuwt het uit
of hoe woorden een eigen leven gaan leiden
of je nu buiten mijn comfortzone blijft, of je mijn hart
een maat doet overslaan, zonder slag of stoot

blijft rijmen en hoe je zoekt naar het toverwoord
waarmee je scoren kan bij mij. verzin maar raak
als ik je maar kan bereiken, kan begrijpen
zolang we maar dezelfde kant uit gaan

Taco van Peijpe

HOOP

Op een dag was alles ingepakt
gesloten tassen stonden in de gang.
Het was alsof er niets ontbrak en toch
bleven wij wachten of er nog iets kwam
een wagenspan, een koets met witte paarden.

De zonnewijzer overwoog het middaguur
als iets stond te gebeuren was het nu.
Een reiger riep ons toe uit het moeras
een rauw geluid, wij brachten het niet thuis
twijfelden of wat ons zo ontroerde
een noodkreet of een lokroep was.

We lieten ons vervoeren zonder wagen
vroegen niet wat te verwachten viel
besloten onze tassen dicht te laten
voor inzicht was er later tijd genoeg.

Vogels zwegen bij het stille water
Het was misschien voor hoop te laat en toch
voor spijt te vroeg, de vruchteloze vragen
vervlogen in de avondlucht.

Er stond een appelboom die bloesem droeg.