Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht


SEPTEMBER 2021

Anne Provoost
Mieke Stessens
Marc Rothheut
Marije Smits
Abel Dossche
Inge Pollet
Goedele Horemans
Annet Lampe
Eddy Steenvoorden

Anne Provoost

Dankwoord

Ik wachtte op mijn wettelijk einde
met mijn kont in de veren
in een kist die ik zelf niet kon sluiten

Ik keek naar mezelf met mijn andere ogen
Ik leek wel een literaire moord
in de kleedkamer waar wonden worden verschoond

Ik ben vooral van de schreeuw van de auto geschrokken
Ik lag in mijn drukke juponneke haast bewusteloos van de koorts
Het leven kan snel een weide zijn
en verlies van genade begint bijna altijd
aan de voet van een hellende heuvel

Het was nooit het plan om te kweken als de konijnen
wel om te leren tot het pijn deed
Aantekeningen maakte ik met liefde en beven
maar onhandige handen blijven als hoeven

Ik was altijd wel open voor doelen
Denk aan vuil selecteren
of op katoenen schoenen lopen
Als je met je hoofd in de wolken zit
ligt de wereld sowieso aan je voeten

Ik plantte vogeleieren uit
Ik schreef brieven aan het internet
en elk tweede woord dat ik gebruikte kwam uit een boek
Mijn ziel is geleerd en geteerd maar
mijn energie kon niet worden behouden
spijts de eerste hoofdwet van de warmteleer

Ik vond het geluk
maar bracht het naar het loket voor verloren voorwerpen
voor het geval iemand het liever wilde

Ik woonde toch voorgoed in September
Daar is alles al schoon en compleet

Ik werd nooit gehersenspoeld waar ik bij was
Ik bleef altijd slechts een behoefte
Daarom wil ik de tijd die nog overblijft
aanwenden om te bedanken
voor de tijd die nog overblijft

 

***

 

Hoe mijn voormoeder het systeem verkrachtte

In een gebroken uur ging haar zus
in het kraambed verloren
en moet ineens zij naar de kinderen
het jongste nog geen tien uur geboren

Ze draait haringen in de krant
Ze mengt bier tot een pap
Het rijtuig wordt een pompoen
en ze schreit aan het poortje

Er zijn in wat wordt verteld over haar later
altijd welbepaalde verhaalclaims
Ze moest op een hark leren trappen
Er kwam een gat in haar kaak
De kinderen noemden haar Tant

Ze wilde haar tak van de boom afzagen
om in de stilte haar gedachten te baren
maar de zon kwam op alsof het normaal was
en ze legde haar tongriem weer af

Ze viel in de tijdsval
Ze was gekookt na vier maanden
Had je je ondergoed aan?
Liet je je haar niet steil hangen?
Het was aan haar glimlach gelegen
en aan haar kalkwitte tanden

Hij zou een kubusgrinnik hebben gehad
Hij liet geen voetafdruk op haar gezicht

Maar ze kreeg grasbloedingen
Embryos vlogen verloren
Haar levensdikte verdween maar
ze hield uit een kalme plicht
de schuren als schepen voor anker
en vond nog altijd het licht
in hoeken waar mieren langslopen

Regelmatig valt een oud huis op zijn plaats
door acties ter wille van de actie
Ze draaide haringen in de krant
Ze mengde bier tot een pap
Ze verdelgde de mieren
En draaide haringen in een krant
En mengde weer bier tot een pap

Ze was nooit een traanbuis
Ze ging dood als alle anderen
maar haar school leefde voort
Ze werd mijn sympathieke muze

***

 

Gouden Orpheus

De vuurtoren dooft als een kaars
en in mijn bed ligt de zon nog te slapen
tot een bolletje gedraaid
met in zijn mond een volledige aardbei
en met een hart dat zwaait als een schommel

Ik ontdooi me maar zachtjes
Ik gedraag me volwassen want
het geloof van mijn ouders stroomt nog altijd
door mijn aders

Hij komt met bleke bloemen en wangen
Hij legt me in een lus want elke dag kan de laatste zijn
Hij rookt me zoals hij me drinkt
Hij biedt me mijn aangeboren wijsheid weer aan

Een levensredder kun je nergens voor bedanken
want hij benoemt de zaken altijd exact bij hun naam
en schept niet op over wonderen die hij niet gezien heeft
(tenzij over die van de sadotherapie in relaties)

Ik blijf met hem praten
door het mondstuk van dit eenmalig gedicht
maar hij vertrekt met een bliksemslag
en laat zijn Eurydice achter
in de geur van taai reegebraad


Mieke Stessens

Mars

Ik ben het bed vergeten waar mijn kind
in sliep. Ook de vloer waarop het stond,
de grond waarop wij ons huis hadden gebouwd.

Snelwegen zie ik nog, of toch
het gele licht, gestolde vuurwerksterren
onder perfect uitgestrekt zijdepapier

en ik ben hier
in mijn schip van staal en glas.
Een kleine thuis verdroeg ik

tot hij helemaal onzichtbaar was, bal vol zuurstof
met alles erin: het huis, de grond, het bed en
de vloer waarop het stond.

Mijn hand wilde nog de knikker grijpen
maar hij verdween.
Het zwart is oneindig.

Ik ben ruimtepuin.
Ik ga nergens heen.

 

***

 

Pavlov

Ze is een bankzitter.
Ze valt in op koude dagen maar
vraagt nooit of haar handen warmer zijn

en of zij ’s nachts ook
een been achter zijn middel haakt.
Zij lezen vast elk naast een eigen lampje.

Samen koffie drinken in de verste hoek
waar niemand het gloeien van haar wangen ziet.
Ze vergeeft dat hij vaak op zijn uurwerk kijkt.

Dagen doorstrepen helpt maar even.
Ze is een wisselspeler die wacht
tot huid en ego opnieuw gestreeld willen.

Dan komt ze, als een afgerichte hond.


Marc Rothheut

ROOD AAN DE RAND

Ik ren van strand naar bunker, het zweet breekt
me klam uit. Ik hol me dol in de kijker,
van ver schiet een man op mij in. De zon valt
tussen de duinen, vaders lens kleurt rood.

De geschoten kiekjes ontwikkelen
tot een diapositief kind. Dat vader
tot zijn beeld versnijdt en door zijn lichtbron
begeleidt: in raampjes met sterke omkadering.

Achter een glazen deur wacht tintelend
het scherp metaal op mij. Maar eerst word ik
opgeknoopt en hang dan slap in de handdoek
rondom mij. Pa knipt mij in spiegelbeeld,

ik knipoog terug. Ik ga onder de schaar
en verander van vorm. Handig snippert hij
een van Gogh in mijn oor. De schaar valt
tussen de plooien, vaders doek kleurt rood.

’s Nachts ben ik bang voor wie luid in mij droomt.
Zonder woorden omheint hij dan mijn kleine lijf,
harkt door mijn haar en wiedt de onzin uit.
Mijn twijfel heb ik later zelf gezaaid


Marije Smits

blauwe vogel

als je me zoekt ben ik waar die grote blauwe vogel cirkelt,
om me heen draait om me te beschermen
en ik gooi mijn scherpe schouders naar voren
als je me zoekt zit ik op een stoel met stakige benen geworteld
in de aarde met puntige buik en borsten vooruit zonder hoofd
als je me zoekt ben ik stil van de doden die om mij
en mijn zuster heen cirkelen, de botten zijn de aarde zelf
en vertellen me dat het fijn is om vlees te hebben,
fijn om te ademen
als je me zoekt ontdoe ik me net van mijn korset dat me te krap is
omdat ik me niet in een imaginaire vorm wil persen
als je me zoekt ben ik daar waar de liefde is


Abel Dossche

Wanneer het gestorven is

Wanneer we de oogleden als rolluiken willen sluiten
voor wat we in het verleden, wanneer we denken aan
al wat dichtbij was en hoe het zo ver is kunnen komen,
wanneer we de vele klappen niet voor mogelijk houden

Wanneer we als een Jenga-toren leeggehaald dreigen
om te vallen, wanneer we het eigen opperhoofd niet de
baas kunnen en dromen slikken als kalmeermiddelen,
wanneer we de nacht geen dag langer meer verdragen

Wanneer we met ons sterkste wapen voorgoed tekort-
schieten, wanneer we geen keuze nog waardig kunnen
verdedigen, wanneer we zelf de hemel tegen de grond
werken tot hij liggen blijft als een moeder bij haar kind


Inge Pollet

LICHT

We verlaten het huis steeds aan de achterkant
zodat de voorgevel niet beweegt. Trekken
de klemmende poort onwillig het vocht in.

We duwen amechtig de wielen schuin omhoog.
We verplaatsen enkel zand met elke stap.
We rammelen aan de randen van de dag.

Dan vermoeid de straat bereiken.
De vrijheid roept rond het middaguur:

We moeten profiteren van het licht.


Goedele Horemans

Kink in de kabel

Mijn kabelliefste is van slag

om mijn spijt van verkwanselde tijd,
mijn verbreken van de verbinding,
mijn op de haak.

Hij die welbespraakt, luidkeels op dreef
de trillende staartveren al gespreid,
geverfde vogel, met een rode neus.
Maar ik wou niet avondvullend.

Ik wou met marseillezeep en aangescherpt
potlood, wasmachine- en bladvullend
zinnen oppoetsen en witwassen,
weliswaar ook aan de lijn, maar niet zo lang.

Hoe zonder verwijt en nog meer tijd,
zonder lach of stoot of loochening
niet nog meer olie op het vuur.
Arrête ton char Ben Hur.


Annet Lampe

ik ben bijna voorbij

ik verander niet meer van krant, bank of lief

vandaag betaal ik de laatste facturen,
beantwoord uitgestelde mails
geef de kat te eten voor drie dagen, betaal de wasmachine en de kist
breng geleende zinnen terug, laat achtergehouden warmte vrij
schraap mijn keel, roep woordeloze woede van de daken
hoor water in de dakgoot stromen, niemand die het ziet

troost mijn dochter van te voren
klungel met delicate woorden
kleinkinderen zijn voor altijd klein
of zelfs niet geboren

ik spreek mijn wederhelft aan
jij hebt mij lief ook zonder mij en vice versa,

een zwaan komt binnen en zegt:
begin alvast met zingen

Eddy Steenvoorden

Verlegen tuinmannen

In het lover rondom smeedijzeren hekken
met speerpunten van goud
en omheiningen met pruiken van prikkeldraad
spotten reeënballerina’s met iedere vorm van zwaarte.
Uit gisteren nog geveegde schoorstenen
ontsnappen rookpluimpjes van fluweel.
Riet is neergevlijd
op daken, geen pan glijdt uit het gelid. Ieder kozijn glanst
als opgewreven zilver. Over knisperende oprijlanen schrijden
automobielen met vrijkaartjes voor de hemel.
En dan die interieurs, ach, die interieurs
met koppen van dode componisten op stofloze piano’s
en onberispelijk behangen muren.
Toegangscodes waken over het geluk.
Niets staat te koop.
Verlegen tuinmannen ver van huis, rieken in hun knuisten,
verzamelen bladeren op biljartlakens.
Straks komen ze samen om fluisterend
aanslagen te beramen.