Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht


APRIL 2022

Karin Dée
Robrecht Bracke
Gerard Scharn
Emma Acke
Marije Smits
Goedele Horemans
Stijn Van der Stockt 

Karin Dée

Curriculum vitae

De zee rijst op, kleeft tegen het strand,
werkt zich uit de naad.

Ze braakt alles uit rondom mij. Bonkt,
breekt en keert terug. Ze bijt zich

in stukken. Waarom brult de zee zo?
Waarom werkt ze met een slagzin?

Schaterend lacht ze de golven uit,
belooft mij geen plezier, weigert
mijn zonden te vergeven.

Robrecht Bracke

Podium

In mijn comfortzone spreken we dezelfde taal.
Zodra je de huisregels luidop leest, behoren ze je toe.
Kosteloos, vrij van kleine letters

Kom dichterbij tot op de planken, word mijn vertolker, mijn gezicht
blijft publiek geheim
In de dubbele bodem zal ik huizen, verborgen
als de onderstroom van een rivier
die verzen in luchtbellen naar de oppervlakte stuwt

Vergeef me, voor het applaus verdwijn ik uit onze denkbeeldige zaal
stroomafwaarts, een dichter op drift
Neem jij de buiging voor mij aan?

***

Tot morgen

De wekker vertikt me te herinneren
aan wie er in mijn lichaam moet ontwaken

Ergens binnenin borrelt
gemompel omhoog tot een goeiemorgen

Oogluiken rollen half geïnteresseerd open,
een lichtstraal breekt door
Mijn lamp brandt op spaarstand vandaag

Ledematen staken het werk, melden zich
afwezig wegens vakantie. Ik leg me erbij neer

Morgen hoef ik geen ontbijt op bed
ter motivatie. Even kort herhalen:
getrouwd, kinderen, hobby's

Zo weet ik weer
waar ik me voor het slapengaan

achtergelaten had.

 

Gerard Scharn

in 1993 voor het laatst gezien

het laatste dat men heeft gehoord is het dichtslaan
van de achterdeur van een nachtasiel in sluiskil
aldus zijn slapie van die nacht

hij verdwijnt en niemand weet waarom of waarheen
de maan staat laag er blaft een hond een man vertrekt
en wordt niet meer gezien

een ongenode gast in eigen land een vreemdeling
vader van een doodgeboren kind een vrouw die hem
zou verlaten

met bochel of klompvoet had hij kunnen leven
of met bedelnap en zotskap langs kermissen kunnen gaan

Emma Acke


***

Capello des Ossos / knekelhuis

we trekken gewelven op uit opgegraven beenderen
de ingemetselde monniken missen hun onderkaak
we prevelen geen schietgebed maar tikken op hun t-zone
roepen in hun mondholte ‘hallooo?!’
wachten op het verhoopte weergalmen

lachen ongemakkelijk om de vreemde rituelen zoals klokken luiden
weven gebeden zingen alsof een leven meer zou zijn
dan straatmuzikanten met eelthanden en een eerste EP
naaktstranden met overgaar gebakken vrouwen  
golfbrekers die de zonnebril van het gezicht slaan
gevloek om de nieuwste trend die wegspoelt

in de nacht dromen we over gelovigen die bekvechten
om wie het evangelie van Mattheüs voor mag dragen
tijdens de homilie staren we naar de tong van de pater
die tussen zijn zinnen kort de korst op zijn bovenlip raakt

Marije Smits

getekend lichaam

de ochtend krult zich om mijn benen als een bedelende kat
steeds opnieuw open ik deuren, sloten, manden, kisten
of ik alleen wil blijven vraagt een billboard, het einde is begonnen

als ik denk aan de herinneringen die ik kan voelen en hoog 
op mijn tenen sta, in mijn geheugen de natte mond kus
vragen ze me in een brief, alles voor de natuur
mijn zelfbeheersing ben ik lang geleden al verloren

neem mijn botten in je handen
met de huid opgestroopt tot boven mijn ellebogen
laat me je uittekenen, zodat ik je niet vergeet
zodat ik er niet in slaag mezelf te imiteren

 

Goedele Horemans

stilte

jij verzwijgt
een reikhalzen lang
het stokt het stagneert
ik stel me voor
iets link een kink
in de mail
een sneer een snoei
een bemoei
waaromheen geen
schrijf geen blijf
geen streel

weer de vrees
voor scheef of wrang
die delft naar schuld
in dacht of deed
terwijl jij slechts
verwijlt verpoost
wel weg, doch
niet voor lang

Stijn Van der Stockt 

Fundamenteel onderzoek
een programma

Ik tracht op een poëtische manier 
de waarheid te doorgronden. Zulks is schier 
onmogelijk. Doch in dat zinvol pogen
zelf manifesteert zich wat geen ogen 

zien en wat geen oren horen. Daar
in het oorverdovend zonlicht, waar 
geboorte noch ontbinding mij begrenzen 
zie ik schimmen. Brandpuntloze lenzen, 

vensters dus, zijn mijn reflecties. Rul,
onsamenhangend, maar ze stromen gul 
door de turbines van mijn denkvermogen.
En word ik in die maalstroom meegezogen,

dán zie ik het als mijn grootse plicht 
een vlam te vangen van dat helle licht.
Zoals de natuurkundige zich buigt 
over de aard van alles. Zo getuigt 

de dichter van het gapende mysterie. 
Uit de smeulende ravage zijns hysterie 
sleept hij sintels die nog kunnen dienen
om met arbeid, ernst en discipline

een logisch metrum in elkaar te lijmen. 
Alleen door alles met elkaar te rijmen
groeit uit het empirisch observeren 
een waarheid om de blindheid te bezweren. 

Concrete toepassingen zijn er niet. 
‘t Is hard werk dat geen zekerheden biedt. 
Ik kan helaas geen resultaat beloven. 
Dat het belangrijk is, moet je geloven. 

 

***

 

Alles wat we weten
een sprookje

Er was eens, lang geleden, vóór het werkwoord zijn,
een niets dat plotsklaps alles. Tegelijk. Zeer klein,
oneindig dicht en zwaar. Volmaakt, volkomen, maar
perfectie is onhoudbaar. Het spatte uit elkaar. 
Zo ontstond de ruimte. Chaos won van orde. 
Zo ontstond de tijd. Het werkwoord zijn werd worden. 

De chaos baarde krachten om de orde te herstellen.
Quarks werden gekneveld. De ruimte zelf ging zwellen.
Materie ving materie, tot onder haar gewicht 
een gaswolk implodeerde. Dat was het eerste licht. 
En zo, vanuit het duister, ontloken uit de droesem
lichtjes, overal, als in een boom die bloesemt. 

Het prille licht bescheen een braakliggende lente 
intussen echter rijpten nieuwe elementen: 
sterren smeedden stof tot zwaarder materiaal
zoals de dichter diepgang toevoegt aan de taal. 
Hun climax is een perswee. Wanneer sterren sterven 
spuwen ze de ruimte vol met nieuwe scherven. 

Verzwaren en verdichten. Zo gaat niets verloren
en wordt uit sterrenstof het leven fluks geboren. 
Lang, gelukkig leven, miljarden jaren strijd, 
zulks baart gewis en zeker cognitiviteit:
een soort waarin vernuft als vette dauw zal rijpen; 
een ding dat verzen schrijft om dingen te begrijpen. 

En nu begrijpt dat wezen waarheen het sprookje leidt. 
De sterren zullen doven. Eeuwig duurt de tijd.  
In roerloos zwart zal alles zonder worden zijn.  
Geen leven meer, geen dood. Geen vreugde meer, geen pijn. 
Geen zon meer die het onverschillig ijs ontdooit. 
Alles wordt terug zijn. Volmaakt, volkomen, en voltooid.