Stijn Van der Stockt
Fundamenteel onderzoek
een programma
Ik tracht op een poëtische manier
de waarheid te doorgronden. Zulks is schier
onmogelijk. Doch in dat zinvol pogen
zelf manifesteert zich wat geen ogen
zien en wat geen oren horen. Daar
in het oorverdovend zonlicht, waar
geboorte noch ontbinding mij begrenzen
zie ik schimmen. Brandpuntloze lenzen,
vensters dus, zijn mijn reflecties. Rul,
onsamenhangend, maar ze stromen gul
door de turbines van mijn denkvermogen.
En word ik in die maalstroom meegezogen,
dán zie ik het als mijn grootse plicht
een vlam te vangen van dat helle licht.
Zoals de natuurkundige zich buigt
over de aard van alles. Zo getuigt
de dichter van het gapende mysterie.
Uit de smeulende ravage zijns hysterie
sleept hij sintels die nog kunnen dienen
om met arbeid, ernst en discipline
een logisch metrum in elkaar te lijmen.
Alleen door alles met elkaar te rijmen
groeit uit het empirisch observeren
een waarheid om de blindheid te bezweren.
Concrete toepassingen zijn er niet.
‘t Is hard werk dat geen zekerheden biedt.
Ik kan helaas geen resultaat beloven.
Dat het belangrijk is, moet je geloven.
***
Alles wat we weten
een sprookje
Er was eens, lang geleden, vóór het werkwoord zijn,
een niets dat plotsklaps alles. Tegelijk. Zeer klein,
oneindig dicht en zwaar. Volmaakt, volkomen, maar
perfectie is onhoudbaar. Het spatte uit elkaar.
Zo ontstond de ruimte. Chaos won van orde.
Zo ontstond de tijd. Het werkwoord zijn werd worden.
De chaos baarde krachten om de orde te herstellen.
Quarks werden gekneveld. De ruimte zelf ging zwellen.
Materie ving materie, tot onder haar gewicht
een gaswolk implodeerde. Dat was het eerste licht.
En zo, vanuit het duister, ontloken uit de droesem
lichtjes, overal, als in een boom die bloesemt.
Het prille licht bescheen een braakliggende lente
intussen echter rijpten nieuwe elementen:
sterren smeedden stof tot zwaarder materiaal
zoals de dichter diepgang toevoegt aan de taal.
Hun climax is een perswee. Wanneer sterren sterven
spuwen ze de ruimte vol met nieuwe scherven.
Verzwaren en verdichten. Zo gaat niets verloren
en wordt uit sterrenstof het leven fluks geboren.
Lang, gelukkig leven, miljarden jaren strijd,
zulks baart gewis en zeker cognitiviteit:
een soort waarin vernuft als vette dauw zal rijpen;
een ding dat verzen schrijft om dingen te begrijpen.
En nu begrijpt dat wezen waarheen het sprookje leidt.
De sterren zullen doven. Eeuwig duurt de tijd.
In roerloos zwart zal alles zonder worden zijn.
Geen leven meer, geen dood. Geen vreugde meer, geen pijn.
Geen zon meer die het onverschillig ijs ontdooit.
Alles wordt terug zijn. Volmaakt, volkomen, en voltooid.
|