Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht


MEI 2022

Johan Clarysse
Peter Kauwenberghs
Joost van Gijzen
Jenny Anna Linde
Marc Serruys
Kevin Remmery
Veronique Rap
Aschwin van den Abeele
Marc Rotheut
Hamide Dogan
Patrick La Chal
Jef Biebuyck
Nele Bruynooghe
Taco van Peijpe
Vanessa Daniëls

Johan Clarysse

Hartenjagen

Vier ogen en drie harten
tekenen het brede gebaar
waarmee de dag begint en
de zachte zucht waarmee

de nacht uit onze huizen valt.
Ondertussen tellen wij de zeges
en de verdragen, in het warme
rekenstelsel van onze handen.

Spelen we kaart. Hartenjagen.
En schaak in de vriendenclub
van onze vingers. Later, in de ban
van weemoed, zetten we de lopers in,

leggen we diezelfde vingers
op oude, naamloze wonden.
Zo licht en vrij is het
om ons te zijn.


Peter Kauwenberghs

Maart

Er wordt weer gejuicht voor de zon
in een aandoenlijk, weifelend applaus:
langs toonladders klimmen etudes – schoolmuziek –
voorzichtig uit open ramen
en op straat zorgen fietsbellen samen
voor een aftastende, nog beschaafde polemiek.

Nog even aarzelen de bladeren mee
de wind niet vangend, hier schraaltjes hangend
– zijn we hier al, of nog? – als zonderlingen in een café

met vogels die afwisselend hun schroom wegzingen.
De lente mag wat dralen voor het springen.

***

Solo’s op een jazzavond

Nooit raakt de pianist de pedalen kwijt
in deze stampvoetende geestdrift
zonder bladmuziek en sleutel –
zo leer je vliegen met één vleugel.

De drummer houdt in zijn stelsel
de cimbalen als planeten in hun baan,
maant hen met bezwerende tikken aan
tot allesbehalve stilte.

Daarna babbelt de contrabas openhartig,
leunt hij – dronken dame op één hak –
tegen iemand die met vingervlug gemak

steeds weer de juiste snaren raakt.
Zoals de trompettist, de alchemist
door ’t koper gouden klanken jaagt.


Joost van Gijzen

Let maar op: musea blijven langer
open als er werk van Metsu, De Hooch
of Van Hoogstraten tentoon hangt.

Het was misschien bedoeld als
truc om elke millimeter diepte uit
het tweedimensionale doek te halen:

open deuren naar een kamer en
soms nóg een kamer, naar een tuin
of binnenplaats, het trappenhuis, de straat

maar het doet iets niet-euclidisch met
bezoekers - er lijkt meer ruimte in
het schilderij dan er omlijst wordt,

de proporties zijn verkeerd, en zo uit
evenwicht, licht in het hoofd, daalt men
wankel naar een kelder af, loopt richting

Delftse gracht, zet de eerste stap in
schemerige gangen, hoe ver kan je gaan
en gaan? Bewegwijzering van

nieuwsgierigheid (wat ligt voorbij die muur,
wacht om de hoek), spelen met oneindigheid,
Eschers van de Gouden Eeuw.

Maar vaak ben ik mezelf dan al
verloren. Het schaakmat van de vloer,
plavuizenpatroon van wit en bruin -

het doorkijkje naar jouw ogen.


Jenny Anna Linde

Kopje water

Voorzichtig als een kopje water
loopt zij door het leven
een spatje over de rand benauwt
als het bruin van koffie
het scharlaken van bloed

in haar bloei leefde zij als rots
mannen plooiden hun warme armen
om haar nek, zij was
zeker van haar zaak
en lachte om houwelen

nu zij vloeibaar is
als de regen langs het raam
sluipt de buurtkat binnen
likt met prikkende tong
de druppels van de steen

spert zijn bekje open
met die spitse roofdier tandjes
rekt zich uit van kop tot staart
en met gesloten ogen slikt
haar soepeltjes naar binnen


****


Nachtrivier

Een trage rivier van torren
zwart als de komende nacht
kruipt uit het huis van bewaring
sloom als stroop
lange vingers met levervlekken
heffen zich en dalen neer
in ritmische stroken
rolstoelen rollen over het
oneven trottoir
vormen een sombere ring
rond de rotonde
waar het verkeer raast
de versleten hoofdjes
de gebogen ruggetjes
de gebroken pootjes
schuifelen voort
almaar voort
bijna de kring rond

ik sta even stil
om te kijken
hoe het straks moet


Marc Serruys

in het park applaudisseren ooievaars uit de hoogte
alsof wij de voorstelling zijn, wij die opkijken
langs de uitgesterkte armen van dochters en zonen

zij kennen zoveel verte, uit het nest stijgen ze,
op de thermiek van onze dag en nachtgedachten
zweven zij reikhalzend door blauwe luchten

onder al jouw zorgen, één die gelukkig maakt
is deze: ze hebben zo’n zachte vriendelijke ogen
en hun goedheid is groot als hun vleugelwijdte

 

****

 

Kind met een diep verstandelijke beperking

Zoals een insect op een late zomerdag
door een kind met pincetzekere vingertjes
van geduld gevangen, in een bokaal gezet,
vergeten achter op de kast, met vliesdunne
vleugels zich te pletter vliegt naar het licht

Het geluid is dat van een klok
die tikt en tikt en stil
valt als het mechaniekje in een pop

Zo werd hij, flauwe grap van God,
met nutteloze mond en overbodige ogen
in dit stuurloos lichaam verloren gelegd:
een vondeling die voortdurend zoek raakt.


Kevin Remmery

HEEREN, VERTREKT!

de zon heeft klimmersbenen
de lente staat hongerig
aan de voet van ons bed met jou
weet ik meteen hoe laat het is

je opent de debatten met confituur
aan de wasbak hangt je broer, elk ontbijt
schuift mee in de badkamer
waar jij voor de spiegel het kopwerk doet

met zijwind van je moeder klimt je grimas
in een gele trui, ik rijd niet mee
voor de bloemen, mijn prijs
is een kus op de wang

in de keuken signaleert ze
een valpartij, ik klauter overeind
in mijn vaderhoofd draait de ochtend
een nieuwe helling op

de kasseien liggen er goed bij vandaag
het huis staat recht op de trappers


Veronique Rap

MOEDERDAGERAAD

De meeste moeders zijn vermomde meisjes
Als man en kinderen voor de buis, trekken zij hun dansjurk aan.
Elke pas schudt regels verder door de war.

Onderhuids bruist een jonge vrouw, lachend
om haar panty, het trekken van het strakke vel.

De moeders zwieren nog eens rond,
bellen drie vermoeide vriendinnen, zoeken cafés
om in te zingen, dansen met de nachtportier.

De fietsen wachten in de stad, leunend tegen morgen,
vastgeketend. Hier en daar verdwaalde kinderzitjes.
Daar gooit een moeder haar masker af.

Antwoord op het gedicht Vaderschemering van Ingmar Heytze


Aschwin van den Abeele

ACHTER ELKE DIJK GELIJKEN                                   

een polder
zoals de Dogger zijn polders kent
een vette polder voren vol
en onder de klei een man
willig en ijskoud weggelegd
verborgen in verder polder leeg

wat voor ons ligt is lang geleden

dan steekt de man een vinger uit de grond
binnendijks priemt een koot van leven
wriemelt, wormt, wrikt en worstelt
de vinger krabt de lucht

wat ligt heeft voor ons geleden

met een paar flinke halen
molt de man zich boven
toont zich de zwarte de blanke
bedenkt zich Ali ontpopt zich Krijn
teugt zich het land en is van Dogger

wat verleidt ons toch het liggen                                   

achter elke dijk vermoedt hij gelijken
strekt de armen sterk breeduit
wroet met zijn vingers tot boetseer
wat lijkt op vrouw of metgezel
noodt tot kijken en daar gelaten

wat verlicht is voor ons het heden


bruine nagelmanen vol mest
de rimpels tot jeuk geloogd
droogt iets uit een ver verleden
stapt hij trots de polder door
huilt de wind zijn lichaam
zuigend sop het treden

wat heden voor ons ligt

een polder
zoals de Dogger zijn polders kent
heden deze man
morgen de aarde
grond bol van wellen
zilt de grond als bodem

 

Marc Rotheut

Koeveldstraat

Vroeger was vader een beer:
zijn pluche haardos, zijn plezante snuit
stammen uit de knuffelberentijd.

De ogen, het dons van teddy werden dof.
Zijn lijf nog hier, de rest vloog soms al weg.
Toen de machteloze overtocht,
de hartstilstand van zijn vertedering.

De slaapkooi, de zorgkamer nu
voorgoed op slot. De nachten barsten open
onder zijn afwezigheid. Een late vogel wipt
eenzaam op het natte dak, legt aan het raam
een wilgentakje regen neer.

Voortaan is vader een nachtegaal,
fluitend in de Koeveldstraat.


Hamide Dogan

In dialoog

Een vogel vliegt tegen glas, je breekt
Als een eierschaal op steen
Gulzig drinkt de aarde je gele bloed
De oude eik spreekt over wat is geweest

Dagen gaan niet voorbij het punt
Waarop je besloot dat je voortaan zonder kunt
Dan steekt in de kamer een zacht briesje op
Doet het stof opwaaien, het begint

Wespen dansen in hitsig middaglicht
Een speelse kater weet waar je zit
Het uitzicht kijkt terug in kleur, het gebiedt
Je moet nu in beweging komen

 

***


Twijfelaar

Ik herinner me mijn groene jaren
Geluk was wankel zoet de pijn
Ik zwom rond in blauwe dagen
Wachtend op een groter toeval

Ik herinner me mijn lichte kamer
Eromheen de rode wingerd
Liggend in een twijfelaar
Dobberden we en er was iets verder weg

Ik herinner me mijn geliefde
Als goede vrienden drinken we wijn
Smoren echo’s uit een schelp
Luisteren naar wat bijna wordt gezegd

 

Patrick La Chal

Zoekend

Zal ik het kind dat je al twintig jaar mist
even bellen
zoals ik je gsm bel als hij weer zoek is
drie keer laten overgaan en dan snel opleggen
om te vermijden dat de stilte onherroepelijk wordt
een kier te laten ook al waait de kilte
klam naar binnen

opnemen hoef je heus niet kind
ik wil niet storen
gewoon horen dat je ergens trilt of zachtjes
neuriet is ons al genoeg

***

Liefde

Ik wou altijd al
naar verre landen varen
maar toen landde jij op mijn weg
ergens tussen Brussel en Bruxelles
mijn voeten krompen in mijn laarzen
mijn paard begroef het hoofd in zijn haver
mijn bed haakte zich vast in de vloer
naar de einder kijken deed opeens pijn
is liefde heimwee vroeg ik aan een meeuw
zij riep iets terug dat in de wind verwaaide

iets als vergeet geen brood te kopen
de winkel gaat zo dicht


Jef Biebuyck

DRIJFHOUT UIT ARCADIË

Our bowls of milk are full of drowning frogs.

De rivier stroomde tot aan de deur en leverde
lijk na lijk af. Het was een mooie dag.
We aten chocolade. Jij slachtte een kip.

De rivier stroomde en stroomde,
het water geurde naar maneschijn.
De lijken hadden geen pijn.

De rivier stroomde. Ik trok twee lichamen binnen.
Je nam hun hoeden af. ‘Welkom,’ zei je,
‘hier ben je thuis, het huis van de dood.’

De rivier stroomde zacht als een streling.
‘Die hoed staat me goed, niet?’
Een kind dreef voorbij, je zette de hoed op haar hoofd.
Waardig ten onder gaan, ons is het niet gegund.

De rivier stroomde en vulde de kamer.
We zwommen en lachten. Je kuste
een lichaam en at een kippenbil.
‘Wat is er op televisie vanavond?’

Nele Bruynooghe

Beschrijf eens iets moois

Het is één en al lijf
in een muur willen storten
met kindervuisten heel hard
wensen, zo hard
je hoofd van links, naar rechts, naar je kin, in je nek en terug
dat lijf opgekruld op een strand willen gooien
opnieuw en opnieuw. En vooral niet blijven liggen
met ogen dicht, de pijn in morsecode
op de buizen tikken zodat je weet
waar jezelf te zoeken nadien.
Ik weet nu hoe adem kan stoten
uit handen in knieholtes, ellebogen naar buiten, kin op een borst
tot een schreeuw uit een ander lichaam naar boven
en je kon het zelf niet mooier

 

***

 

Als ik je zie

Een zacht geluid is het
achterstevoren uit onszelf rollen, gladde stenen.
En zoveel stemmen over ons heen trekken tegen het rillen.
Hoe heeft dit willen zijn?
Dit lichaam dat niet meer alleen kan zijn, zich schoon wil likken
voor een ander, die met de zachtste vacht eerst. Zolang we maar.
een en al pezig, ruw vrouwelijk. Zoals een grootmoeder. En
wat je uitademt, een hand, komt glad en koud op een wang liggen.
Ooit wil ik je volledig kunnen uitspreken. Niet meer zingend. Niet nog schreeuwend.


Taco van Peijpe

VEER

Weer deinst de kade achteruit
en valt mijn schaduw op de spiegel
waaronder zonnebalken diepgang zoeken.
De tijd waarnaar ik kijk verlengt zich
met de afstand tot de zomerdijk.

Ik kan mij in de diepte niet verliezen.
Gevaar voltrekt zich aan het oppervlak.
Daaronder gaan mijn dromen weer
maar nergens heen.

 

***

 

OP AFSTAND

De luiken neergerateld in de straat
een leeg terras, de stoelen opgetast.
Een regendruppel schittert op een glas.

Verlichte vensters tonen nog het spel
van schimmige kantoorpersonen.

Uit een zijstraat zou nog iemand kunnen komen.
Door een bovenraam vervliegt muziek,
de deur in een portiek valt in het slot.

In zonlicht dronken anderen hun wijn
lieten op het werk hun schaduw achter
liepen over straat hun huizen in
luisterden op afstand naar een lied
en maakten plaats.

Hier zou je kunnen zijn.

 

Vanessa Daniëls

De eenling

De spaarvarkens hebben een vacht,
de foto’s een grijze filter,
zelfs de muren voelen zachter.

Stapels boeken, brieven, doosjes
slapen onder lagen stof.

Geluiddempend, zeg je.
Het houdt de buren buiten
en bij uitbreiding de rest.

Soms mag ik wel even bij je
naar binnen. Kijken mag,
tot het donker is.

Dan helpt niets meer
tegen dat onderhuidse
nachtlawaai.

 

***

 

De enige

Hun bed werd een burcht,
haar verfrommelde kleren een lappendeken.
De rode trui een koesterplek.

Op een boodschappenbriefje streelt hij haar
pennentrekken. Eén kilogram wortelen
worden vingers worden huid.

In niets leeft ze
langer dan in het huis.
Dagelijks wordt zij verschoond.

 

***

 

Hotel Solitude

Gisteren verjaardagstaart gekocht.
Dat duurde een tocht door de stad
eer we één vonden die verjaarkaarsen lustte.
Dat ze voor zes was gaf niet.
Ik besloot: jij mag zes keer
jezelf verwennen als niemand anders het doet.
Nooit eerder likte citroenschuim
zo gretig aan een mes.

Vandaag is niemand jarig die ik ken.
Wie eet alleen?
Wiens paraplu ging stuk?
Wie weent om een dode merel in het gras?
Iemand?

Natuurlijk gaat het om dat teveel in mij.

Ik groei weer armen die zich
om alle zeer willen vouwen.
Steeds wijder omcirkel ik.
Als waterkringen.
Tot ook ik omsloten word.