Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht


NOVEMBER 2022

Alexander Van de Sijpe
Peter Kauwenberghs
Els Staes
Goedele Horemans
Dieter De Wilde
Mhiera den Blanken
Sofie Van Volsem

Alexander Van de Sijpe

Nu het bloeden begint

Zelfs zwerfkatten hebben negen levens

zeg je, en je slaat je arm om mijn schouder
als een handdoek na een wedstrijd
verloren in alle talen: hoe zelden nog breekt de stem hier

uit haar banden, slikken wij elkaars stoplappen in, de smaak
van overschot aan grote woorden, van uitdijende tijd? Nu de avond dooft

en na de avond ook de nachtkaars, straks
even nog een naam verzinnen voor de wijnvlek
op het kale tafelblad: ik vraag je of iemands glas brak
of het hout van binnenuit begon te bloeden, strooi zout

voor de wonde opdroogt en zal de wanden
met verzen proberen te verven, maandenlang

 

Peter Kauwenberghs

De nacht doceert

Het zou een advies kunnen zijn
voor gevoelige mensen: kijk niet te lang
naar de maan. Tenzij je natuurlijk een spiegel zoekt
voor je weemoed bij nacht. Kijk. Groter dan je dacht.

Herinneringen zijn dichtbij
en komen van ver, zoals het licht
van een ster, zoals plots jouw hand
in dit gepauzeerde heden.

De nacht doceert, schenkt tijd en leert
hoe ik dit alles moet noteren.


***

Oktober

Vroeger zag ik mijn moeder ’s avonds laat
soms voor de spiegel staan. Ze maakte
zich op. Zomaar, zei ze dan, voor mezelf.

Met die tederheid dossen de bomen
zich nu uit: voor zichzelf.

Zo wisselen ze kleuren, om te zien wat past
bij de stilte van deze herfst.
Ik ben de ongenode gast.

 

Els Staes

Vruchteloos

Mijn moeder was een binnenbloem,
thuis het fleurigst
Tot een vruchtschok haar loof verjoeg

Met mijn tong op krukken
stortte ik kinderlijke warmte over haar uit,
probeerde haar kruin te stutten

Ze maakte zich heel klein,
boetseerde haar gezicht
tot dodenmasker

Haar restanten
borg ik onder een glazen bol

Nu schud ik verwoed,
mijn ingesneeuwde moeder
wordt niet wakker

 

Goedele Horemans

Onbekende

Overal mag ik komen.
Zalen die zich openen 
als succesverhalen.

Plannen, nooit luchtkastelen,
integendeel solide constructies 
waar voor velen ruimte is.

Bundels waarin elk gedicht
mij een stoel aanbiedt.
De innige cel van je omhelzing.

En altijd is er die donkere kamer

waar ik nog niet ben geweest.

Dieter De Wilde

Steden van geluk

Ik woont in alledaagsheid.
Ik reflecteert, zuigt longen vol
van snel voorbijdrijvende wolken.

Ik spiegelt de ander
in aangespoeld drijfhout
op de trottoirs van Stad.

Ik schuilt in de regen,
danst in een uitdijend hoekje –
compromisloos.

Ik komt tot leven
in een blik
gevangen door cameraogen
ter hoogte van de duiven.

Ik drijft in zeepbellen
door Stad
verbeeld door de ander
doorprikt door de ander.

Ik blinkt in spijkers
kromgetrokken
door werkvrouwen
en mannen uit oude huizen.

Ik verkruimelt tot
kortstondig geluk
in snavels van duiven.

Ik bouwt goudgerande
altaren uit berk, balsa,
kroonkurken, lucifers, botervlootjes
en ventilatorwieken.

Ik inkt de voeten
van voorbijgangers,
doopt kinderen als
veerpennen in voorouderlijke poelen.

Ik schommelt van de ander
naar het zelf aan
gerafeld engelenhaar.

Ik stemt de doden af
op de levenden,
bloesemt buiten Stad
een nageslacht.

 

 

Mhiera den Blanken

Verlaten habitat

Dat goudvissen het koud kunnen hebben is een fabel.
Ze dragen gestroomlijnde donsjes
die ze zacht strijken

langs mijn hand als ik naar ze uitreik
onder water. Vlinders doen vaak alsof
ze bloemen zijn.Het nut daarvan
is nooit bewezen
door mensen

eraan te laten ruiken.

Ik lach alsof
er nergens meer aan valt te tornen,
al dacht jij lang van wel.

Hazen verzamelen verhalen
in hun oren. Als ze met hun kop
schudden valt er soms een uit, niet altijd

is dat per ongeluk.

Ik had het zeldzame talent er een te vinden.

 

Sofie Van Volsem

Vallende bomen bijten niet

We hebben huizen, vazen, internetabonnementen, katten en spijt
Op de snelweg van het leven een middenvakrijder te zijn gebleven
Een verleden niet roemrucht maar slechts dat wat ons niet doodde
Een toekomst gesmoord als de boom die omvalt terwijl niemand het hoort

Inwisselbare dagen rijgen zich en ons aaneen. Koffie hoort bij de weekendkrant
Zoals schelpen en messen bij ‘t winterstrand, maar geluk valt niet te rapen
Terwijl de zee haar golven baart en onverschillig ebt en vloedt
Is troost nergens, en daardoor overal. In alles is een barst, schreef Cohen al