Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht


DECEMBER 2023

Abel Dossche
Vince Noens
Helena Schepens
Ilse Van Eepoel
Eddy Maes
Annika Cannaerts
Magalie Van Lishout
Fred Dassen
Jacques De Maen
Goedele Horemans
Lennart Vanstaen
Matthias Haeck
Peter Kauwenberghs
Amber Perdieus

Abel Dossche


Status quo

De boom schudt aan jou en niemand weet waarom.

Vakliteratuur weigert duiding te geven.
Artsen zijn geveld door wat onmogelijk kan hersteld.
Zelfs bedevaartsoorden staan van je verschijnen verwonderd.

De eenzaamheid zit als een stambreuk in je hoofd.
Geen lotgenotencontact onder een half miljoen mensen.
Ook het praten in jezelf is onherkenbaar stilgevallen.

Binnen moet je lachen om nieuwe mogelijkheden.

Dit huis wint aan zorgdomotica, verschoont zijn geur in
een drempelloze douche, trekt zich op aan handgrepen naast
het toilet - voor de dwang van alle dagen stoelgang.

In lichaamstaal die steeds meer gevangen zit, de buitenlucht schuwt
wanneer ze moeilijk uit haar woorden komt, vangen we samen
elk verlies op, schuiven onze voeten mee onder tafel

denkend aan een hellend vlak als een bewegend status quo.

***

De kou

Er heerst een stilte in dit huis die geen gedonder kan overstemmen.
Alleen speldenprikken. Een naald die geruisloos het noorden aanwijst.

Vlok per plok stapelt de kou een sneeuwtapijt.

Het dempt de harde woorden niet die gisteren vielen.
Wist geen sporen uit van waar jij als roofdier heentrok.

Je ochtendgroet klinkt ijzingwekkend,
salueert een vrouw die vannacht in de strijd werd gegooid,
een klets koud smeltwater in haar slapende gezicht.

Enkel in elkaar klappen wij uit de biecht.
Het gras van buren is groener dan het onze dat liegt.

Vince Noens

Zeemansgraf

Mijn miezerige eiland telt één boom, en één boom alleen.
Ik heb hem zelf geplant
om tegen te leunen als ik denk aan
het smaragdgroene water.
Zijn bladeren beschermen tegen zure tropenregen
en met zijn dode takken ontsteek ik het levensvuur.
Het smaragdgroene water is niet te vertrouwen,
smaakt naar de leugen van het eerste uur.

Ooit hak ik hem om
en bouw een vlot van grafeen
om te dobberen op golven als grasgroene bergen.

Het water is op zichzelf en ondoorgrondelijk
net als de wegen van de eerste de beste god
          en als de leegte.

Nooit zag ik een groter eiland
dan de bodem van de zee.

***

Vectoren

  

Rechtlijnig raast de trein
over het vlakke land, het platte land
dwars door de nevel van de morgen
wederom te laat. 

Oranje zijn de lome velden
in de verse ochtendzon
aanschouw de dorpen met hun huizen
waterpas loodrecht gezet. 

Gesproken wordt er niet
in de blikken ploeg op wielen
ogen kruisen rakelings
een ijzige holle blik. 

In sneltempo nadert genadeloos
de dagdagelijkse toendra
met in de permafrost gevangen
het verstikkende verlangen
polydimensionaal te zijn. 

                          Eindstation. 

Vanaf hier reizen we verticaal.
Vaarwel mijn afgeplatte land:
bedeesd en ingedommeld.

Helena Schepens

Voel het schuiven van de Noordzee
ik zet je schaak met schelpen in het zand.

Er is uitzicht zonder overkant
ik ontdek een valkuil in de duinen.

We waden ons een weg naar vasteland
de golven schuimen, wij hebben niets te vieren.

Daarboven keren langzaam reuzen terug
gestapeld in hun veren bedden.

Op het randje van de ochtend
zetten meeuwen hanenpoten.

Je komt in een ander licht te staan.

 

Ilse Van Eepoel

WIR SCHAFFEN DAS

Ooit lossen wij het struikelen op
herbouwen ons fort

Wij kortgewiekte honingdelvers
stuntelen in het puin

Maar we rapen ons op
ruimen stof

Prinselijk strompelen we
over haven en goed

Nooit gaan wij liggen

 

***

 

ONTWAPEN

Haal de streng uit de strijd
benader mijn naam
wakker onze stemmen aan

Dan kus ik een weg naar jouw overkant
een verstaanbare plek waar de goden zwijgen
we zetten hun boosheid te kijk

Was je uren, droog je twijfel
maak je godvergeten vaarkunst vrij
haal een sidderkam door je haren

Weet geen blijf met mij

 

Eddy Maes

Lichaamstaal

 

Het warme kussen dat onze dochters
leegzogen, lekt nu de angst die
door onze hoofden tolt.

Ontspoorde cellen nestelden zich
als stille krakers onder je rimpelige huid
en stellen morgen op onrust.

Wat je lichaam verhult,
haal jij uit de schemer
en uit jezelf put je die heldere blik.

Ik plooi mijn hand rond je borst
en weet niet wanneer terug te keren.

 

***

 

We zijn zo dicht bijeen, als toen
we nog geen samen hadden.
In deze bocht met een prachtig uitzicht
kijken we naar de zwarte ooievaar

die niet komt. Wij alleen.

Hoe kan ik het zeggen,
het stond niet in de weg
maar dit verlies brengt dichterbij.
Komt het door de jaren

dat we in elkaars schoenen stapten,
het vergrootglas opborgen en
gevoelige plekken masseerden?
Ze neemt me dicht bij haar en
we voelen wat ze verloor.

 

Annika Cannaerts

Rondjes draaien

Tussen het ruimteafval vliegen brokken
herinneringen in een baan rond de aarde
ze ketsen tegen de wanden van de melkweg

gisteren nog vloog ik flikkerend rond mijn as
in een roze ruimteschip
op de kermis

gisteren nog fietste ik eindeloos
rond de tafelpoten
rond de nylon benen van een vrouw

mijn goudvis zwom rond in zijn kom
we hengelden naar haar aandacht
zij was een kil heelal

de tijd draait rondjes in mijn hoofd
kijk daar is het begin weer
gisteren nog

 

Magalie Van Lishout

Le dernier verre  

ooit klommen druiven aan de rank op de helling in de zon 

de vrouw die ze nu is wil aflopen. ze wringt de fles uit
tot de laatste druppel winter. het glas dampt aan,
haar wijsvinger tekent een plattegrond,
het psychiatrische centrum met
haar gesloten vleugels en trossen gebroken mensen 

ze schrikt van bussen, mensen, budgetbeheer. ze weet wel beter
haar leven kent de zwaartekracht van Jupiter,
kerkportalen zijn haar stamcafé. weldra is het december 

de sinterklazen van de ethische commissie zien bezwaar in de uitvaart
waar ze zoveel winters om smeekte. één voor één
plet ze de druiven tussen haar vergeelde vingers
bottelt de gramschap en kleeft  

een inktzwart etiket op deze wereld: il n' y a que la
santé

 

Fred Dassen

Wees gelukkig

 Wees gelukkig (en harder dan marmer) zei mijn vader:
  wacht niet op verhalen, zin ze zelf. Zoon van me, 

blijf zo dromerig naar de horizon kijken, naar die koepel
van licht. Pijnwoorden zullen zich verschuilen in dat bos.

Strandjut elke dag dierbaren en leg ze in vitrines zodat
ze niet kwijtraken. (missen is nog steeds niet in de mode) 

Zoon steek de ruzies, de stiltes, de tekortkomingen, de af-
gezaagde relaties, de warme iglo rondom je, de angsten, 

de nooit-kinderen in je hoofd in brand. Strooi de berg as
uit over grillige grond. Neem het olifantenpaadje

 

Jacques De Maen

Koppen van klei

Je wou op een kop van klei lijken die naar de muur van je atelier
staart, jij die je eigen verwekker wou zijn.

Onder de nagels van je kleivingers zit natte klei die je gebruikt om
koppen met littekens te boetseren.

Je ego in natte klei, torso en koppen in ametrie met je gebrek aan
inventiviteit die een O ontlokt, nu en morgen niet,

ook niet als het geknede beeld op Medusa met scheve monden lijkt
en je hersenen in onrust afglijden.

Vooral niet na de beeldstormers met koppen van klei die in je atelier
zonder hoorbaar O-geschreeuw geboren werden.

 

Goedele Horemans

Waar de muze huishoudt (Verbeke Foundation)

Treinstellen ademen roestig slapend dier.
Een schacht loopt dood op het duister.
Boven ons trillen de wieken van een heli.
Spoedopname, daarvoor zijn we hier.
Een leeuw, zwart van ouderdom,
met een pels van kippengaas
sluipt langs de wand. In mijn hand
een gouden mispel. Partout – Nulle-part,
voor we de balie bereiken, lopen we
reeds verloren uit beeld.

Wit lichten foetussen op in bokalen.
Een tweekoppige reus, zijn vermaning van hout.
De serre, waar jij een pad van cirkels inloopt
Waar een boom zijn kluit in zijn klauwen houdt
alsof het de aarde was. Waar je moet dansen onder het
rode licht van een UFO, de grond
onder je voeten beweegt. Zet de machine
in gang, cilinders en knoppen,
een klapwiekend geraamte. Het waartoe
en waarheen is zoek. We dobberen.

 

Lennart Vanstaen

Van voorbijgaande aard

Haar kleine lichaam hapert en rilt
dromend tegen mijn zij
In de donkere kamer weerklinkt haar gepiep
Ze houdt mijn hart
in een wurggreep

Zweetdruppels in een regendouche
mengen in de stoom
Ik maak voor haar de kamer troebel
Ik spoel mijn angst
door het afvoerputje

Roekelroos zoekt zich een weg
in haar bleke wangen
Nog vier pufjes en dan naar de speeltuin
Ze ziet een eekhoorn
maar hoest hem weg

Ze hangt rekkertjes aan mijn oor
en zacht kamt ze mijn haren
Ze wil geen beestjes in haar longen
Ze geeuwt en gloeit
maar een kapper werkt hard

De avond valt samen met mijn blik
op haar broze borst
Ik hou mijn hand op haar voorhoofd
Zij wint een glimlach
en doet hetzelfde bij mij

Ze zegt: papa, alles gaat
voorbij

 

Matthias Haeck

Leeslint

Een verzameling pamfletten gebundeld
met in het midden een vouw,
twee nietjes.
Dat waren wij.

Per seizoen sneuvelde een klein woud,
bleven paragrafen achter.
Vegen van grafiet nestelden zich
in de marge.

Op een dag werd een kaft geleverd,
glanzend, voorzien van een titel in reliëf.
Een satijnen leeslint in de rug
wijst voortaan loodrecht de dagen aan.


***

Mijn tempel

Je plooit je moeiteloos terug
in je allereerste houding
en wacht.

Je polsen onzichtbaar aan elkaar geketend.
Je ogen doof, je oren blind,
je nek een smal gewelf.

Je rug een wervelend dak
dat wacht, verwacht, omspant
het telraam voor mijn tastend brein.

Ik haper, ik nader,
mond uit in je heilige hal.


Peter Kauwenberghs

#mood

Ik hou van dat reflectieve in de trein:
door de hypnose van het bewegen
stilstaan bij wat ik heb gekregen
of wat had kunnen zijn.

Hij rijdt weg van het heden
en vervoert ons niet zelden.
Ik verlies twee letters van bestemming
in buitensporige velden.

 

Amber Perdieus

De afbetaling

Mijn dromen roken naar factor 50, ik masseerde ze
in haar schouders in de hoop dat ze daar bleven,
niet veel later liep ze -gele bikini met witte
schouders en losse haren- richting zee.
Ze keek nog achterom terwijl ze het deed,
ze lachte, en ik beschermde mijn ogen.

Alles blijkt tijdelijk als zand-
korrels die in zonnecrème kleven.

Wakker word ik in de herfst, dit is
de afbetaling van alles wat werd uitgesteld.
Een blad hangt wak over de autospiegel en daar-
achter open ik mijn ogen:

oh hoe graag ik met haar
in de zomer had willen wonen.

***


Waterspiegelbeeld

Gouden knoopjes tot het kanten kraagje,
een kruisje om haar hals en opgestoken haren, zo
dobbert zij in haar zeteltje van fluweel, en vraagt me
wanneer haar mama haar komt halen?

Ik troost haar waterdunne wangen droog, neem
het zweven van haar handen in mijn schoot, en
leg voorzichtig mijn onwetendheid, stilzwijgend,
als een deken om haar schouders.

Samen varen wij achterwaarts, en ik
wijs vissen waarvan zij nog namen heeft,
tot zij zichzelf herkent en rimpels lacht
in haar waterspiegelbeeld.