Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht


JANUARI 2024

Johan Clarysse
Christine Van den Hove
Kris Lauwereys
Benjamin Heirbaut
Elise Vos
Eddy Steenvoorden
Patrick Van Melle
Lies Verstraete
Frederik De Cock
Patrick La Chal
Otto Verdrongen
Hans Koonings
Monique Wilmer-Leegwater
Bart Heyvaert

Johan Clarysse

Credo

Nu weet ik weer waarin. In het archief
vol verhalen dat ons lichaam is, vol
voltooid verleden tijd. Rituelen
die zich steeds herhalen.

De zon die in mijn middenrif dringt en
het mechaniekje van de ontroering dat volgt.
In de bloedsomloop die meandert
van mij naar jou, van jou naar mij.

In de ziel die uit de tijd vliegt
telkens hij te snel gaat,
woorden die op hun plaats vallen
nadat de boeken zijn gesloten.

In het wit van de wolk die de kudde verlaat
en zich mengt met het blauwgroen in je blik.
In zien, kortsluiting tussen de regels.


Christine Van den Hove

Brieven naar Mars

1.

vleermuizen zijn onbeminde vogels
nooit zitten ze op een hand

ze hangen aan dakranden en muren
zweven over markten en straten

van schrik gaan de rechtoplopers lopen
overal naartoe en nergens heen

komen altijd terug naar hun huizen
lijden aan grote en kleine vensters

en nog het meest
aan hun nakomelingen

ze sluiten zich minder op in paren
sommigen zijn dag en nacht alleen

toch komen ze soms in groepen roepen
maar worden dan snel naar binnen geleid

de tijd is niet langer aan de pols
maar wordt afgeteld en vooruitgesteld

met beloften over eten en drinken
en muziek in aanwezigheid van anderen

gaan ze liggen, de ogen gesloten
en kijken steeds weer naar dezelfde film


2.

van alle wezens wanen de rechtoplopers
zich machtig en slim.

over het verborgen leven van vliegers
kruipers en viervoetigen weten ze weinig

dat zij ‘s nachts uit hun schuilplaatsen komen
bijvoorbeeld, en de gebaande wegen gebruiken

de rechtoplopers hebben vele kleuren
de witten zijn het kwetsbaarst

biddend om een steek
ontbloten ze in tempels hun schouders

ze ruiken sterk
want iedere angst heeft een eigen geur

aan hun vensters onderzoeken ze terravorming
berekenen ze de heen-en terugtijd naar onze planeet

in bijlage ampel rapport
maar hier is alvast het besluit

marsvorming is uitvoerbaar.
de chaos is groot, het moment geschikt

 

(Vrij naar Craig Raine, A Martian Sends A Postcard Home)

 

***

 

Faux taxi

 

er was sprake van het sluiten van grenzen
en nog was ik niet gealarmeerd

rep je, rep je naar huis, schreef iemand
ik wilde me wel reppen, maar over snelheid

had ik geen beslissingsrecht
en ook niet over tussenstops en overstappen

en een metrostaking in Parijs

een lange rij taxichauffeurs, ze droegen maskers
de eerste wilde niet, niet naar het zuiden
het gevaar is daar, zei hij. maar jij wel, jij durfde het aan

jij zou me helpen. vertrouw me maar

kort na het instappen begon het me te dagen
je wees op cijfers in je dashboard
een radiofrequentie, dacht ik, een bedrag, zei jij

je aftershave rook duur

de stad gleed langs de ramen, de mensen leken ver
de cijfers liepen op en ik dacht aan statistieken
en of ik nog in aanmerking kwam

voor ontvoering en verkrachting
of jij me langzaam dood zou laten bloeden
in een garagebox

of iemand losgeld zou betalen

of dit het einde was van een geruisloos leven
een onverdiend welvarend bestaan
of ik ooit nog thuis zou komen

of ik de afwas had gedaan

de rit duurde lang, zolang ze duurde
en toch ook korter dan gevreesd
je bracht me waar ik zijn moest

nam het tienvoudige, liet me gaan

Kris Lauwereys

Goede voornemens I 

ik herinner me vaag wat opgroeien was
tussen ongeduld en verveling leek er weinig
perspectief maar er bleek geen ontbering 

ik ben hier langs omwegen geraakt, rechte lijnen
schrokken mij af, liever keuzes bij elke stap:
stoppen, weglopen, veranderen van richting 

vooruit wachtte weinig 

nu bakent oude witte huid mij af
steeds losser om het bot en dunner opgestroopt
ze geeft de ligging van mijn aders zomaar prijs

 buiten krimpen de muggen in gestalte
maar groeien in aantal, terwijl mijn bloed
vergeefs gevoed met supplementen armoedig wordt 

mijn zweet verraadt me: ik ben een maaltijd
die niet verzadigt, en ik bedenk dat ik nog
steeds niet klaar ben voor een oorlog 

nooit kan zijn 


Benjamin Heirbaut

Ik was af… tot

het is laat en je wacht op iets
dat van zichzelf steeds aankondigt
niet dadelijk te zullen komen. 

toch ben je doodsbenauwd
het losbarsten te moeten missen
van datgene waarvan je het belang
moedwillig overschat. 

je hebt er geen vat op. 

maar wel op de vuile borden en pannen
op het aanrecht, het bestek. wachten loont
op warm water dat geheid zal stromen en
op het putje past een stop. 

 Zo hoeft het nooit te gaan. 

 Je probeert gedempt te schrobben
maar de glazen tinkelen als windlokken
in de mistral. je wiegelt mee. 

klingelt er dan niemand wakker
die je het grauwe sop uit de haren spoelt
je afdroogt, je ondersteboven wegbergt,
zodat je, tot het komt, niet vult met stof.

 

 ***

Friyay

sinds de vijven bubbelt er geluid omhoog
grote borrelende luchtbellen vol zuurstof en leven  

je dobberende sofa is een afgedreven roeiboot
je stomdove gsm een enkele vermolmde roeispaan 

het peddelen drijft je in rondjes en rondom je
van wel honderden vadems diep stijgt gedruis naar het oppervlak 

muziek die net niet te herkennen valt
een schelle bel voor een onbeantwoordbare deur 

de omvarenden gaan op in hun feest
ze juichen bij het uiteenspatten van je vuurpijl 

terwijl jij stilletjes water maakt


Elise Vos

Winterstorm

waar we heen geblazen zijn
strijken we neer, daar slaan we
elk een tijdelijk kamp op
in windstreken van verzet

we trekken ten strijde met een leger
smeltende sneeuwmannen
wetten onze wapens
aan onze restkinderen
wat scherp is, heeft hier nut

met keizersneden delven we
in vruchtbare grond
we schermen onze ogen niet af
van het zonlicht op de sneeuw

 

***

 

Wolkbreuk

er liggen spiegels op de velden
terwijl de gnomen verdrinken in hun holen
geen nood, we wrijven alle oppervlakken in huis
wel zelf tot ze glanzen als ogen

bang om door glas te vallen
zijn we al lang niet meer
met dorre vingers
kammen we onze haren
in de natte reflectie

de blindenstok ratelt
langs de luiken voor onze ramen
het bad loopt stilaan over

water baant zich een weg
langs alle deuren
die we open lieten als wonden
naar de zee op het land


Eddy Steenvoorden

Weg terug

 geen dood is zo’n slappe hap als die van jou
met slechts twee vingers tik ik je
een betere in de mond: 

dus hier doezel ik definitief weg makkers
in mijn favoriete piramide
met gratis ontvankelijkheid en vloerverwarming
op kussens van het zachtste zand
door zelfgemaakte draken bewaakt gelukkig
peuk wijn mijn ademloze hond
wat laatste redeneringen binnen handbereik
wildflower masseert mijn schouders
als was ben ik al
in haar handen

krimpend in hoogte groeiend in diepte
vult mijn maag zich traag
met bloed - 

van onze handen maken we zandlopers vol
verzakkende abracadabra
we steken hemakaarsen aan voor bij je galgenmaal
begraven je in coq au vin en châteauneuf du pape
van de wijnboer op de hoek
heffen glazen
tot je eindelijk aanschuift

 

 


Patrick Van Melle

vreemdgaan met de zee

ooit vroeg ze mij :
al eens de zee schaduw zien maken ?
het is als vreemdgaan
water is er diep genoeg
om leugens in te verdrinken  

ik wiegde haar toen de vlaggen lui waren
  ze scheurde me open in haar wolk
we hadden tijd, tussen elke golf
was er altijd adempauze 

terwijl de zon nog met onze huid bezig was
vond ik een parel, nat van de zee.


Lies Verstraete

Sunday Blues

 I.

 Het is weer zo’n avond
waarop we met z’n vieren in de eetkamer zitten
en niemand iets zegt.

 Stilte beweegt als een ballon over tafel, ik wacht
tot iemand hem doorprikt.

De blikken afgewend, we willen geen flarden zien.

 We hopen door te eten
verder uit te dijen
tot we elkaar opnieuw kunnen raken.

 De dampende tajine tussen ons in,
aardewerk om elk reëel geweld af te weren.

We krommen onze vingers rond onze glazen.

De hanglamp valt stuk, een glas breekt.

Ik kauw het zondagsblauw uit mijn lippen

en vertel eindelijk de woorden
zoals ik ze bedoel.

II.

 

Ze liggen tussen ons in, de woorden
zoals de lettertjes in onze groentesoep: door elkaar gehaspeld
en toch één geheel.
We moeten enkel nog de juiste positie bepalen.

 

Soms ben ik bang dat enkel nog het kwijl rest
van wat niet wordt gezegd
dan probeer ik met een kwast de woorden meer kracht bij te zetten
maar het blijft te doorzichtig.

 Het water in onze glazen, gestuwd door ritmische handen
verklapt onze gedachten.

Je kunt je leven lang transparant zijn
en nog niet weten
dat de kookpot op tafel in oorsprong geel van kleur was.

 

Frederik De Cock

OUVERTURE

Het is het uur waarop de stad het stofgoud
van haar schouders klopt, de nacht zijn klamme schaduw
in de vestibules hangt; het holle uur
van verrukkelijke angsten, van de zwarte kameleon
die zwijgend door het neonlicht van glazen straten stapt.

Het uur dat ik je misschien kan zoenen.

Je draagt je haar op zolder en hebt je schoenen
uitgetrapt, plukt aan de roos onder je huid gekropen.
Een lamp spuwt haar pit in het floers van je vacht.
We praten elkaar naar de mond, spreken in tongen,
lusten elkaar nog liever rauw.


***


DE STEEN OP JE HART

Zondagochtend, we ontbijten als keizers te rijk.
Oud brood moet geroosterd.

Ik ben je vader. Geboren om geleefd te worden.
Een bodem zonder vat. Een hamster in een rad.
Een weekdier dat zijn slijmspoor trekt
in vijf bedrijven.
[de zoveelste vlucht, een landing
hard als een leugen]

Ik veranderde wijn in water, ben nu het water
dat je beslist niet wilt drinken.
Een goddelijke krasselaar. Een zorg voor later.

 

***

 

ONDERGANG

De zee heeft lucht van ons gekregen.

We schuimen nog een laatste keer het strand af
om beter uit elkaar te waaien, tellen onze passen,
maken weinig indruk op de vlakte.

Je beweert dat je een zeester
in een diepe kuil zag vallen,
dat springtij op komst is
en de meeuwen zich hebben vermomd
als witte kraaien.

De zon gaat druppelrond,
recent verleden loopt met ons mee
als een droeve herdershond.

Bij de vloedlijn rapen we scherven,
we passeren een vuurtoren, het windmolenpark
van een kind, bunkers in hun egelstelling.

Verderop niets dan scheermessen.


Patrick La Chal

Voortaan zijn we ook op zondag open

De bediende van de supermarkt is altijd en overal
tussen goddelijke tomaten
bejaarde dames achter beurtbalkjes op zoek 
naar koper op de bodem van hun bestaan 
sprotjes en makreel uit blikken zwemmend door olijfolie
gesmeerd loopt hij op wieltjes
maar geen tijd voor etiquette net op tijd
om het kasbonnetje op precies de juiste plek
af te scheuren een millimeter
voor de waarheid

dat de lome jobstudent de bloeddoorlopen slager de doordeweekse winkeldetective de papperige verantwoordelijke voor welzijn op het werk de kassierster met de ingedaalde glimlach de klant met de diepvriespizza onder de broeksriem en ook ik die dit denkt

wat als de TL-lampen kapot gaan 
en het bedrog stroboscopisch geopenbaard wordt

dat er maar één mens is in de supermarkt
die met de spoed van licht beweegt 
en iedereen tegelijk is


Otto Verdrongen

Wereld worden

ik zwem mezelf voorbij en blijf achter
om mezelf opnieuw voorbij te zwemmen
zo zwem ik samen, zwem ik diep
genoeg om alles achter te laten

dan kantel ik

met gesloten ogen wordt mijn gezicht
een eiland, een voorbijland
van ritmisch geklots
tot stilte mijn oren vult

mijn neus wordt een vulkaan, mijn mond
een kloof, wangen bollen zich op
tot zachte glooiingen
dor begroeid

in het stroompje dat uit mijn ogen loopt
zie ik contouren van een reddingsboei
twee mensen die elkaar binnenlaten
maar het rolluik zakt

geluidsgolven van golven, aalscholvers
zeekoeten, noordse stormvogels
oneindig witte wolken
draaikolken


Hans Koonings

Wie naar het Noorden Reist

Reis je naar het noorden
Zonder adem of stem
Droom dan dat je thuiskomt
Naakt en onbeschermd

Als hij zingt, verberg dan je ogen onder je mooie zomerhoed
Luister hoe een weke man wordt gekust door een hoer
En de woordenstok van de blinde dichter
Tikt tikt tikt tegen een ijsbevroren maan

Je bent een van ons en een van hen
Je bent de grammatica en de woorden
Reis niet verder
Al het kwaad komt uit het noorden


Monique Wilmer-Leegwater


Nachtblind

Een haas rende zich dood tijdens oudjaar.
Oorlog woedde in zijn bos, ik vroeg me af of ik
het kloppen van een specht echt hoorde
of dat het verbeelding was.

Zoals mijn vaders handen op de reling van
een ophaalbrug, een wei met bleke dieren,
jongensogen over de brede sloot.

Iemand waarschuwde dat er meer regen kwam.
Hoentjes ritselden in het droge riet, vluchtig,
ik liep daar maar, gedachteloos, oude zomers
openbaarden zich in de lege kamers
van mijn hoofd.

Een eend snaterde onhandig op, hoger vlogen
grauwe ganzen. Grijsblauw het trage januariwater
af en toe waren er kleine golven.


Bart Heyvaert


Buren

de man die net voorbij mijn lichaam woont
probeert mij van zich af te schudden

hij bestudeert de buigzaamheid
van mijn bekrompen brein

zoekt mijn ruwe randen op
die met weinig diepte dreigen

hij staat naast me aan de kloof
houdt me vast met dunne draden

wel wetend dat ik wankel
balanceer op ongeschreven regels

hij kijkt lachend naar beneden
als ik val uit dit gedicht