Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht


FEBRUARI 2024

Maaike Carette
Kris De Lameillieure
Helena Schepens
Bauke Vermaas
Charlotte Lahti
Abel Dossche.

Maaike Carette

Artis Historia - vaderalbum

Net zoals vroeger knip ik historiapunten
- niet meer uit de zondagskrant of een pak zelfrijzende bloem -
maar rechtstreeks uit mijn geheugen.
Je rechtervoet die dienst deed als mijn schommelpaard:
vijf stuks voor dit deelnemend product.

Ik verzamel er zoveel mogelijk, stop ze in een oude envelop.
- Hoe je bureau kon ruiken naar rode wijn en opera.
Dat je in je handen wreef bij koudwatervrees,
maar heldenmoed vertoonde omdat ik spelen wou.
Je gekuch voor je de telefoon opnam,
de vraag wiens schuld het was bij regen.
Hoe op het eind je nek onder de deken moest en ik je toestopte,
als waren onze rollen andersom geweest.
De huisarts die zijn stethoscoop uitdeed, “Het is stil”, zei
en ons oorverdovend achterliet. -

Het wisselkantoor ruilt punten om in stickers
die ik in een boek vol lege kaders plak.
Het kleefalbum van jouw kleine geschiedenis
zet ik in mijn veel te grote boekenkast.
Straks begin ik opnieuw te sparen,
totdat ik je dubbel heb.

 

Kris De Lameillieure

Leeg nest


In mijn hoofd groeien bomen
naar de getijden, zoek ik als rouwduif
op schaarse takken broedsels, worrelt
een gedachte met tentakels van acid inkt.

Het zinkgat in de borst gaapt in donkerte.
Breukvlakken en opgeloste kinderen,
kamers die in mijngangen echoën,
koudvuur na amputatie van de leden.

Hier leeft doelwit noch verzet, waait wind
noch laait een haard. Als heremiet in voegen
schuilen, met nagels op wanden krassen,
zoeken naar vluchtwegen uit dit nieuwe huis.

 
*** 


Gouden uur


Voor elkaar zijn we klinisch, halen alles uit de kast,
vegen het huis met een schop, knopen misverstanden
in bundels met sisaltouw. Het snijdt de bloedtoevoer af
in ons bestand. De spankracht breekt.

In de kamer waait stof op bij elke zucht, blijft kleven
op het netvlies. We zeggen dat het wind is, wrijven de ogen
dieper in het rood, krassen op de lens. Kinderen zijn veilig
achter onze kreukelzones.

Op mijn ribben draag ik je naam nog in blackwork,
de inkt puur en onverdund, de tekening in wervelingen.
Nog elke dag kruis ik jou, plooi mijn vingers in een kom
met barsten, was mij in zwerfkleuren.

 

Helena Schepens


Nu de dagen rijper zijn
troepen de tomaten blozend samen.

De avond als een bijna uitgelezen boek
te goed om te verlaten.

Ik schud de zomer uit mijn haren kijk,
daar kletteren noten alweer uit hun bolsters.

Nog steeds roep ik u binnenin.

 

***

 

Ik pluis je uit tot je mijn rode draad vormt
wind je om mijn vinger. Je spanwijdte werd onderschat.

Ik voel me ontmanteld. Je leent me een regenjas.
In tegenstelling tot de meeste buien drijf jij niet over.

Ik beadem je, wasemend achter het beslagen raam
reik ijsbloemen aan terwijl de buitenwereld wegsmelt.

Ik solliciteer voor een rol in uw gedachten.
Als het alleen zijn me vangt, plooi ik naar herinnering.

Bauke Vermaas

PLAVEISEL

De blokjes huid op de rug van mijn hand
zijn al dood. Vier weken deden ze over
hun weg omhoog, zoals dat hoort.
Dicht opeen liggen ze als koude stenen
op wegwaaien te wachten.

Er waren jaren dat die laatste laag
tussen binnen en buiten
in slechts enkele dagen
werd gemaakt. Mijn huid
geen huis om in te schuilen

het dak lek, de muren poreus.
Plaveisel dat schilferde, scheurde
en brak tot een landkaart van korsten
zonder legenda. Het lichaam een systeem
in de war, in oorlog met wat het beschermt.

Voorlopig toch even, is mijn vel nu
Genezen, zijn de gelederen gesloten
tot keurige blokjes epitheel die bedekken
wat van binnen toch blijft gisten.

Charlotte Lahti

Vogel van de paranoia, in deze kogelvrije dagen
ben je ongevraagd en redeloos
met veinzende snavel en veren
in mijn nest gevaren, hoe goed ik deze thuis
ook dekking gaf

terwijl ik struikrovers afleidde
koekoeken te slim af was
kamperfoelie en zevenblad temde,
landde jij op brede voet
te midden van de mijnen

vertroebelde het uitzicht
(de takken vergleden in kronkelend
ongedierte, de lucht werd roos en dik als stroop,
de bomen krompen tot heren
met kwade bedoelingen)

je bent een reus die ik niet vangen kan

tot het schemert in mijn nest
en jij jezelf opslokt, tot kuiken verschrompelt

 

Abel Dossche

Moeder 

Wanneer we elkaar weerzien, zal jij opnieuw gulzig zijn. 

We maakten die belofte zoals we taart maakten.
Geen vieruurtje liet een minuut op zich wachten.
De keuken je domein, waar ik nu kom in gedachten. 

Alles in jou ademde de geur van versgebakken.
Elke kant werd aangeraakt, verwarmd en belicht.
Bruinkleuring omarmde de nacht, zijn bleke gezicht. 

Nog steeds maakt opgespaarde honger zich breed aan tafel,
somt je jongste kleinkind ons recept van pannenkoeken op,
vraag jij of alle leeggevulde plekken tot bij de was zijn geraakt. 

De schort die moest bedekken waar iemand zich had vuilgemaakt.