Het gezeefde gedicht | Het Gezeefde Gedicht


DECEMBER 2024

Mhiera den Blanken
Helena Schepens
Otto Verdrongen
Christine Van den Hove
Barbara De Munnynck
Monique Leferink op Reinink
Janis Derie
Nicole Ledegen
Tamara de Rijk
Wilma Sass

Mhiera den Blanken

Verzoek

Laten we geen gulzigheid verwachten
geen climax, cliffhangers of rode wangen
als we elkaar vertellen hoe erg
de dingen zijn die een zeldzaam
voorspelbaar schrikbarend einde hebben.
 
We weten niet wat onder hoort, wat
onhoorbaar richting zoekt, wat plotseling naakt
onder de hemel ligt, vrezen moet
als bodemleven in vers omgespitte velden
voor laarzen en voor kraaien.
 
***

Badgasten

Waar waren we? Daar waren we,
waar de oever zanderig glooit
twee badgasten tussen rietpluimen 
en lisdodde. Op het smalle strand 
het skelet van iets uitgestorvens.
 
We wijzen ernaar, zeggen: kijk, daar
aan de overkant, laten ze iets te water
we turen, ja, oprecht en ingespannen
turen we, maar nee, het is te vroeg
en te ver weg, besluiten we opgelucht
 
om reeds te zien wat het is.
 
***

Ingezonden brief

Geachte redactie,

Wat wij willen zeggen.
Zij zoeken mensenmensen. Wij vragen ons af of wij dat zijn.
Onze ideale vakantie is alleen op een eiland zonder uitzicht
op redding, dus nee, waarschijnlijk zijn wij dat niet. Wij observeren
hoe het is om mens te zijn. Zij determineren: zoogdier, roofdier 
mensenmens. Zeldzaam, mogelijk uitgestorven
of nog niet ontdekt. Wij zeggen dat wij ruimte nodig hebben
voor een natuurlijke levenswijze. Wij huilen. Wij zeggen
DAT      WIJ      RUIMTE      NODIG      HEBBEN
VOOR      EEN      NATUURLIJKE      LEVENSWIJZE.
Wij zeggen dat wij wolven zijn die ongeremd en vliegensvlug
rennen over steppen. Wij zeggen dat wij VRIJ zijn
om dat te zeggen. Zij zeggen dat wij woorden zijn
op zoek naar een roedel

Helena Schepens

Vanochtend is de taal bevroren
tot kristallen op het raam.   
Ik neem plaats in je leegte                            
een spatie kraakt als brekend glas.                   
             
We schrapen het roest van onze tongen
kijken of wij nog bestaan.                                         
Er ligt een bont en blauw boeket op tafel
achter het behang houdt zich een stortbui schuil. 

In de kamer rijzen bergen 
dochter tekent smileys in het stof. 
We zijn een uitgespeelde wedstrijd
ontruimen gangen terwijl de dag ons vloert.

We geven ons gewonnen
doven uit in elkaar.
Van nu af aan vervoeg ik je
in voltooid verleden tijd.


Otto Verdrongen

 Toulousienne

je loopt van me weg door de spijlen van het balkon
naar de blinkende oevers van de Garonne
tussen het roest fladdert om je heupen
een jurk bessenrood als je haren
nylonkousen rouwen rafelig

je weifelt, keert om, je open hals spreekt boekdelen
van Madame Bovary in de rue Peyrolière
ik zie je zwierige letters al dansen
in de zware laarzen die je ranke lijn benadrukken
om je donkerpaarse lippen hangt een tristesse

die ik maar al te goed ken
waar ga je heen, laat je straks nog wat zon
rusten op je witgekalkte huid
lach je dan je tanden en je hele lichaam bloot
of blijf je dralen, zachtjes dwepend met de dood

 

Christine Van den Hove

Natuurhistorisch museum Perpignan (gratis toegang)

het is er stil en slecht verlicht

ik zie je zitten in de kleine zaal
je bent veel groter dan ik dacht

je tuurt naar muizen en insecten
in de vitrine aan de overkant

je rust er op een dwarse tak
en houdt je wat afzijdig
van buizerd, valk en rode wouw

bosuil, strix aluco
ik hoor je elke nacht
je roept je vrouw

ze antwoordt niet

***

Shanidar Z

sinds ik jou zag vind ik speerpunten
en artefacten op mijn weg

waar ik kom ben jij geweest

je slaat een steen tot mes
ik vind er een met kartelranden

ik voel je vingers, het scheuren
van je nagels, het bloed over je handen

ik boots je na en word jouw landschap
ingezogen, hoe denk je zonder zinnen

is denken dan als dromen
denk je dan in beeld en klank

wie kwam na jou en bedacht woorden
wie kwam daarna en vond een woord voor taal

(https://www.vrt.be/vrtnws/nl/2024/05/02/gezicht-van-75-000-jaar-oude-neanderthalervrouw-onthuld/)


Barbara De Munnynck

Naar de mond praten

Diep in het bos staat een geel, houten huisje
waar ik de mooiste baby’s bewaar
de eerste in een wieg, de tweede in een lade,
voor de derde halen we een plank uit de vloer

We zetten onze meisjes regelmatig in de zon
geven ze water met melkpoeder
hangen ze op een rij te groeien aan de waslijn
vergeten ze maar een handvol keren

In het dorp zeggen ze dat er een dorp nodig is
maar dat viel te verwachten
in ons houten huis doen we het liever met twee
opvoeden – hoe moeilijk kan het zijn?

‘Het is zo zwaar,’ zuchten ongenode gasten
ze komen meten en wegen, vergelijken
de ergste rommel ruimen we nog snel op
maar de geur, die valt niet te verbergen -
wolven ruiken roze wolk altijd

We denken: ‘Laat ze ons huis niet omverblazen.’
We zeggen: ‘Geen van de drie slaapt al door.’


Monique Leferink op Reinink

Over

I

Op een bankje zit een vrouw
zij wacht op het breken van glas
in haar hoofd loopt een touwtje
naar de overkant naar hoe het was
in het lange waaien wandelt zij
over de tijd zoals Jezus over het water
onder een boom hurkt een huilend kind
op zoek naar een vraag.

 

II

Midden in haar hoofd groeit een appel
soms wordt de appel een heuvel
of een berg begroeid met gras
iedere dag kiest ze
tussen de grote tafel en de kleine tafel
aan de kleine tafel wonen drie mensen
twee lezen de krant en een zegt niets
ze rekent trillend of ze past
langs het meetlint liggen jaren
bleek en lang en nog te nat
gaat het regenen vandaag?
door de serre vliegen duiven.


Janis Derie

ik maak een lied op het parket, de losse planken zijn mijn zwarte pianotoetsen
een ritme dat ik uit het hart geleerd heb, mijn kamerwals
ik genees het badwater met zoutkristallen
dompel me onder, vergeet de afwas

met natte vingers zet ik de ruit op een kier
de dag heeft een kleur van dingen die ik vergeten ben
de post-its op mijn koelkast houden vol

ik geloof niet meer in het geluid van de deurbel
toch spuwt het middaguur bezoekers uit
ze slepen een streep daglicht achter zich aan
niemand hangt zijn jas aan de kapstok

ik zeg niks over de kringen van de koffietassen
hallucineer een vriendelijk gezicht in mijn lepel
eet sponscake terwijl ik luister naar de gespleten tongen
ik ben gulzig, lach terug in twee talen

hun ogen zoeken iets vertrouwds op in de kamer, ik staar ze de deur uit
ze hebben een herinnering op het aanrecht laten liggen
wie geeft nu een fruitmand cadeau,
als niemand gaat sterven


***


onstuimig, als een grote koi in een te kleine vijver
tel je ongeremde gedachten
die uiteenspatten op gladde tegels
daar komen hoofdwonden en broze conclusies

na werkuren dobber je in minderwaardigheidscomplex
wens je in een ander dorp te zwemmen
gevangen, maar er hangt een trapladder
buiten de randen ben je niet meer gewichtloos

als een drenkeling onder het wasrek
raap ik je op en leer ik je stappen
op een dag word ik je kleren
volgende ochtend draai je me binnenstebuiten


Nicole Ledegen

Dementie

elk hoofd is een huis met kamers
jouw sleutel achter het luik, ik klop.
gekreun, op de tast een donkere kamer in
waar impressies hangen te drogen.
je moffelt een zakdoek weg
een schimmig geheim duwt me tegen de muur  

als een wilde eend strijkt het neer en rust
ik dacht het te kennen, maar neen, het bijt en waggelt weg
Paneng nua (rundsblokjes in rode curry met gemalen pindanootjes) de roep van de V-route in de lucht is te sterk


Tamara de Rijk

Gedachten achter glas

 Het is alsof we lezen zonder leesbril:
we houden de woorden steeds verder van ons af
zonder ze nog scherp te krijgen.
 
Misschien is het iets van vroeger
waar we niet bijkomen,
hebben we te lang, te dicht 
of is het een gebrek aan licht.  

De ramen moeten ook gewassen, 
sowieso kan het geen kwaad wat minder 
te praten. 

Er zit veel genade in een in heet water gedrenkte spons, 
in een trekker waarmee we alles
van boven naar beneden schoonwissen,
zónder strepen na te laten.

 

Wilma Sass

vlinders

Bij onze paarse vlinderstruik
fladderen vlinders erop los
een dagpauwoog, een kleine vos
mijn oma leerde mij hun namen
ik mis die uurtjes samen

Ik zag haar liggen in de kist
met bleke lippen, ogen dicht
een wassen beeld met haar gezicht
haar bloemenblouse, haar groene rok
en in mijn keel die harde brok

ze had -best gek- geen schoenen aan
ik denk om muisstil op te staan
voor ze de deksel zouden sluiten
op blote voeten snel naar buiten
daar was ze altijd thuis

Ik denk dat ze is opgestapt
tijdens de koffie met het brood
Ze heeft aan niemand iets verklapt
dood is nu eenmaal dood

Toch denk ik dat ik haar kan horen
klinkt haar stem soms in mijn oren
vandaag nog zei ze tegen mij
die vlinders lieverd, daar ben ik bij.

(Normaal nemen we geen gedichten voor kinderen op. Voor dit gedicht maken we graag een uitzondering.)