Wim Vandeleene
palet van geuren
wat verdampt drijft onder neusvleugels
en nestelt zich in een holte van het geheugen.
ons laatste avondmaal dat onaangeroerd bleef,
de eerste staat van ontbinding van een verleden.
hoe ik me daarvan afkeer, opnieuw naar je sluip,
tegen de wind in, om de voorziene sprong
niet te verraden. je geuren keur ik,
ze voegen iets toe aan de smaak
van het weerzien, voorkomen dat ik gif slik.
geuren, herkenbaar uit duizenden, raken me
lichter dan vingertoppen aan. ze herinneren me
aan de roes die we rug aan rug uitsliepen.
***
nabij en blind
de huidschilfer op een tegel,
een broodkruimel in zand kan ik
scherp zien als ik afstand bewaar.
maar stap ik in je richting,
dan schuift de donkere sluier
over mijn lens, tast ik naar een stok
en tik ik de grond tot ik de goot vind.
zonder de hond die me naar jouw kant leidt
sta ik genageld aan het zebrapad.
ik hoor het verkeer dat stopt als hij gaat
en hoe hij snuffelt aan je sporen, maar, later,
zo nabij dat je adem over wimpers strijkt
val ik in het zwart van pupillen
en lees ik je lijn in braille.
|