Leonie Moreels
compostgrond
wensen in katoenen zakken aan de
harde takken van de zomereik, hij is kranig
wij vragen onze vader terug, iedereen weet
dat zelfs god hem niet geven zal
elke kerst de teleurstelling
er is enkel een boswachter
al wat dood is, mag je meenemen
het lichaam van je vader laat je liggen
mag je niet met je mee naar huis dragen
hij wil grond worden
als dronken nonkels langs het pelgrimspad
staan ze vol verwachting, ranke vingers
voorzichtig
langs onze weerskanten, de handen van
een vader maar dan minder welkom
we moeten langs de rijen reizen
onderweg bidden dat we aankomen
ergens paradijs
een plek waar we willen zijn
waar de grond als genen voelt
onder de bomen samen inslapen
|
Bauke Vermaas
BUBBEL
Al weken ademen wij alleen elkaar,
zijn tien kamers nauwelijks genoeg
om onze lijven lucht te geven.
Om de regen voor te blijven, bergen we
zuchten weg op zolder, verstellen
verhalen met de draden
die we daar vinden in een hoek.
Met dezelfde oude doek wissen
we zoekgeschiedenissen en beslagen
ramen, bestellen nieuwe glazen
goede wijn en open eindes op internet.
We leggen de dozen bij het oud papier
en wikkelen zorgvuldig elke breekbare
gedachte in bubbeltjesplastic.
|
Marije Smits
ik maak de dingen niet meer af, ik blijf erbij en verzorg ze
als er al een prins langskomt dan is die allesbehalve volmaakt, en
van een heimelijke liefde zijn gebreken alleen bij afwezigheid nodig
een betraand been
alle activiteiten zijn vloeibaar
tussen willen en voelen heb je woelen
jij bent een regenvos
de haan kraait omdat hij lust heeft
de mensen lopen als kamelen
ze tonen trots hun vlezige lippen met blonde haren erop
achter het ijle vlies van de schaamte zit ruimte
een oude hond waar je nog enkele gelukkige jaren voor zorgt
er is iets tussen gekomen
ik moet vijf kilometer op blote voeten lopen
kom niet bij me met antwoorden hoe het allemaal moet gaan
kom niet bij me met ingepakte complimenten en kostbaarheden
kom niet bij me als het donker is en je je eigen adem kunt ruiken
kom niet bij me nat van zweet
een heleboel mensen hoeven geen belangrijke dingen te doen
het gedoe is een samenloop van omstandigheden
ik zet mijn wassen neus op en ga de menigte in
****
er staat een bank aan het water
vanaf deze afstand is niet duidelijk
of de bank schubben, lobben of veren heeft
of van een gelachtige substantie is gemaakt
zodat niet alleen het oppervlak deint
maar de hele bank zacht schommelt in de wind
ik zou er graag op willen plaatsnemen
maar dichterbij gekomen zie ik de vergissing
het schemert immers ook al
|
Gerard Scharn
(tanin no kao – het gezicht van een ander)
het masker zit hem als gegoten
het straalt vertrouwen uit wanneer
hij mensen groet of brieven post
door hem geschreven voor zijn alter ego
dat thuis geduldig wacht om die te lezen
het straalt vertrouwen uit bij bordeelbezoek
waar hij de vrouw ontmoet die zijn laatste
remmingen als lemmingen de afgrond in zal jagen
het straalt vertrouwen uit als hij zijn alter ego
met zijn vrouw op overspel betrapt en beiden
als een hond zal kelen
|
Katrien Desiere
MAGNIFICAT
Mijn vader is verdampt, hij leeft nu
in mijn hoofd. Ik heb al dood gezegd,
zijn handen op zijn borst gelegd,
gezongen en geschreeuwd. Hij komt,
ik speel, hij houdt mij vast.
Ik moet mij redden voor zijn ogen.
Heer, denk ik, sla hem, sla hem neer
dat hij verheven wordt. Verboden.
***
Père, ne vois-tu donc pas
que je brûle ?
S.Freud, L’interprétation des rêves
OPNAME
Hij tilt het laken, zwaar pak,
tot aan zijn ogen en kijkt
met dunne blik erboven : wie
zijn wij ? Hij ziet niet, alleen
dat wij in muur verzinken:
wij zijn leeg, wij zijn kamer.
Zijn haar valt schuin over
de kale plek – in het behang,
zegt hij, en legt zijn handen
haastig open. Het laken trilt,
horizon. Wij moeten weggeschoven.
***
BEZOEK
Het bed is overvol: zijn ronde hoofd,
wegschietende ogen, wij als onderdeel
van de schicht in zijn blik, de bliksem
in zijn handen die het laken plooien.
We zitten stil en recht: wie is ik?
Hij wijkt niet, raast onbewogen.
Later lopen we door lege gangen
tot bij de automaat met ijsjes.
Cornet d’amour. Het werkt perfect.
We likken ijs, hard water. Storm
slikt ons, we worden weggezogen.
|
Mieke Stessens
Sleutelbeen
Ze draagt haar heupen zelfzeker.
Haar sleutelbeen is kapstok voor een lijf
dat altijd honger heeft.
Met vingertoppen vindt ze zere plekken.
Ze legt haar oor op je borst,
hoort wie je bent.
Wanneer ze het bed uitglijdt
zegt ze: "Ik wil dat je naar me kijkt."
Je verstopt je onder het laken, want je weet
dat je naakter bent dan zij.
|