|
DECEMBER 2021 |
Vera Steenput
Kevin Remmery
Maaike Carrette
Mandy Pijl
Hilde De Cock
Goedele Horemans
Karin Dée
Yvette Rombouts
Cindy Van de Velde
Taco van Peijpe
Norbert De Meyer |
Vera Steenput
Waar je wil wonen voor je doodgaat
Het laatste huis moet wortelen
aan het einde van een straat
geplaveid met zachte woorden
en omzoomd door fluisterpopulieren.
De zuidmuur moet versterkt zijn
met een druivelaar van een late soort
die smaak biedt aan wie niets meer verwacht.
Het laatste huis wordt enkel nog omgeven
door vriendelijke vogels en stille dieren.
De deuren staan in spreidstand,
wippen het licht naar binnen.
In de grote kamer beslaapt de kat
de zonnevlekken rond het hemelbed.
De keuken ruikt naar versgebakken wafels,
lavendelbalsem en honing.
Nergens hangt een klok, de dag bepaalt zichzelf.
Boven legt het stof telkens weer een dunne laag
op de vergeelde levens in kartonnen dozen.
In de tuin omarmen de struiken elkaar
raken meer en meer vervlochten.
’s Avonds komt de nevel,
hij sluit de luiken en de ogen.
Het laatste huis maakt zich klaar
voor de laatste nacht.
|
Kevin Remmery
De veldrit
Zet een helm op het huis,
er staat geen stuur op haar dromen.
Rijd jezelf niet vast in het zand van de maan,
modder heeft blauwe ogen.
Duik in haar bed als in een open veld,
zij heeft de benen
om wereldkampioen te worden.
Ploeter door de liefde als door een loopstrook,
schiet vannacht niet uit je klikpedaal
zoals een veldrijder met een voet aan de grond.
|
Maaike Carrette
Graf
Wij bewaren
Kleden aan wat niets omhult
Vriezen in tegen beweging
Sluiten kisten
Delven graven
Scheppen aarde
En een steen
Om te bewaren
Wat wij moeten
Wij zwijgen alle woorden
Ook in ons
Tot de nacht
Waarin wij schreeuwen
Stenen houwen, wroeten, smeken
Wij kleden uit
De botten, knoken, benen
Wij omarmen
Tot de dag
Wij vonden niet
Maar wij bewaren
|
Mandy Pijl
meerkeuzevragen
de stad heeft de zon in zich opgezogen
betonplaten werpen zich uit hun bedding
uit de muren kruipen honden
asfalt trekt als laaglandse lava door de straten
ze sturen strooiwagens de wegen op
het is niet moeilijk te verlangen naar de vorst
iemand schrijft een rapport
de boodschap is nu wel duidelijk
maar wat kunnen we ermee?
de Sahara komt over de zee gestapt
ze speelt met ons een quiz van uitgestorven dieren
geen mens ziet zichzelf in bovenstaande antwoorden
alsof we onvoldoende liefhebben
***
ontsnapping
omdat er altijd iemand in de lift pist
niemand ooit de galerijvloer schrobt
kinderen gillen
vanwege het hel gekwaste hekwerk
vogelpoten repeterend op de balustrade
hoe zij van boven zich van brood ontdoet
of anders de rood omcirkelde verboden
niet roken, geen fietsen, na elf uur koppen dicht
niemand die zich temmen laat
was het daarom dat je losbrak
de raampartij jouw bloed gaf
en barstte |
Hilde De Cock
afbraak
met een scherm rond het hoofd betreden we het huis
de taal van toen zijn we verleerd
de lijnen staan strak op de tekentafel
een plan op kalkpapier wacht op afdruk
waar zijn de bloemen de planten gebleven
rozenblaadjes drijven in een glas
we tasten gelaten de muren af
een achtergebleven nagel
waar de kruidenwijzer uitleg gaf
wat strooien we op de bout van het lam
de kinderpuzzels nemen we mee
al is er geen enkele nog te maken
wat we weggooien fluistert ons na in de laden
buiten sneeuwt het in kleine vlokjes
ze verdwijnen nog voor ze de grond hebben aangeraakt
|
Goedele Horemans
Kapstokken
Houterig, met het wasgoed klam
op het stram van hun schouders
houders van de vorm.
Dans op de wind, de snok aan
hun stok, onwillig bij de wapper
van het hemd of de rok.
Ezelsbrug, geheugensteun,
haakt spelling aan het beddengoed
twee lakens en twee dekens
Hoe je onmiddellijk schrijven moet. |
Karin Dée
Een schaduw
Een schaduw van steen
lijnt ons uit zwart op wit.
Tegels banen het licht
en de ruimte van de dagen
en de nachten. Wat stil maakt
raakt woorden in ons. De nacht
stapt aarzelend over de stoep
en strijkt het grijs uit mijn haren.
Binnen het ijs van stemmen
hoor ik het tikken van werelden.
Zo doodgewoon geeft het licht
me een hand dat mijn vingers tinkelen.
|
Yvette Rombouts
Voor altijd in de kast
Hij zou het nooit overleven.
Hoe anders had het kunnen zijn.
Hoe anders zou het zijn wanneer ze nu jong was geweest.
De trots gedragen regenboogvlaggen.
Alle kasten open.
Wat als iedereen wist wie ze was.
Wat als ze haar kon aanraken,
Zonder enig vermoeden, onschuldig en achteloos, bijna per ongeluk.
Alleen dat, om haar honger te stillen.
Als een stukje van het leven dat ze eigenlijk had gewild.
|
Cindy Van de Velde
U I T G E S P E E L D
Onze kaarten liggen anders.
Een joker nikst onderaan de stapel.
We trainen ons een pokerface voor de spiegel,
gooien elkaar alleen lage ogen toe.
Trek je jas aan, we zijn niet meer aan zet.
De troeven hangen we aan de haak.
|
Taco van Peijpe
WIE WEES
Bij de buutplaats hoor ik in mijn buurt
de schrapende geluiden
van vuilnisbakken op de binnenplaats.
Een stuiterende bal beklopt de wand
een raam slaat dicht.
De anderen zijn ergens.
Het tellen stopt. Ik kom!
Wie hier niet hoort wordt niet gevonden.
Jouw villawijk ligt buiten mijn bereik
verscholen tussen rododendrons.
Daar en hier zijn vreemden voor elkaar.
Ik ben hem.
Als ik jou was wist ik waar.
***
TABLEAU
Over het grindpad komt op ons toe
de blauwe vogel.
Langzaam lopen met grote passen
klauwende poten
stappen behoedzaam over de graven
van oude goden.
Een waaier gaat open staart ons aan
met gouden ogen.
Straks is alle illusie gevlogen
wat houden we over?
Laat is de avond. Als wij nog konden
zouden we geloven.
***
TIJ
Er klonk een lied, wij hadden het verstaan.
In canon volgden wij elkaar en roerden
onze trom. We waren opgestaan
om aan te voeren, drongen ons naar voren
droegen onze boodschap uit. De gevels kaatsten
het geluid van ons gelijk. Iets anders
viel er niet te horen.
Buiten de muren werd het stil. Er stond
een gure wind. De akkers lagen al te recht
geploegd. Bij elke voetstap ging er iets verloren
wat wij nog niet misten.
Er kwam een einde aan de vloed. De stoet
vertraagde. Volgelingen keerden om
marcheerden terug. Wij liepen achteraan en wisten
onze sporen.
|
Norbert De Meyer
verbonden
je
koele hand in die van mij
het wordt koud vannacht
je
schuilt in mijn schaduw
klaagt
over opgebroken straten
en
huizen met doffe ogen
de
blauwe lichtvlek onder de deur
moet
je onrust bezweren
zo
hoef je niet luisterend te wachten
op
wie toch niet komen zal
bandeloze
fantasie
wat
schimmige gebaren af en toe
en
niet weten of de morgen komt
|